Ik zou bijna zeggen... het is net omgekeerd! Maar dat gaat ook niet helemaal op. Nu is de geciteerde zin een beetje lastig te duiden, maar normaal gesproken viel - toen! - een gemeenschappelijke boedel bij overlijden van één van de echtgenoten in twee delen uiteen. De ene helft is (niet wordt, maar is) automatisch het bezit van de nog levende partner. Met de andere helft kan van alles gebeuren, primair vererft het op de kinderen (al dan niet met een kindsdeel naar de overlevende ouder, als dat zo bepaald is). Bij kinderloos overlijden vererft het op de naaste familie van de dode.
Maar bij huwelijkscontract kan ook ongemeenschap van goederen worden bepaald. Ik ga niet alle ramificaties opsommen (wel kinderen, geen kinderen, lijftocht, winst en verlies staande huwelijk, etc.) In dat geval zullen bij kinderloos overlijden de aangebrachte goederen naar de familie terugkeren, echter, de nog levende partner kan een gift krijgen uit die goederen. Als de bruidegom eerst zal sterven zonder kinderen na te laten (het zij dat die er geweest zijn of niet, staat er vaak bij) krijgt zijn bruid/vrouw een zeker bedrag. Omgekeerd dito, en de bedragen zijn afhankelijk van het meegebrachte fortuin. Daar zal ongetwijfeld over onderhandeld zijn!
Nu terug naar de voorbeeldzin: ik maak daaruit op dat de bruidegom de bruid al zijn aangebrachte goederen als gift toebedeelt. Omgekeerd laat de bruid hem bij háár voor-overlijden zonder kinderen ƒ 500 na. De bruid was dus denkelijk met meer geld het huwelijk ingegaan als de bruidegom, zij beperkt de gift tot een bepaald bedrag, hij niet.
Kunnen de juristen onder ons met die uitleg leven?