Tegen het einde van de 19e eeuw komen in de geboorte-akten van de gemeente Amsterdam nogal eens hoedenmakers voor als getuige (en soms getuigen met een ander beroep in de modebranche).
Een steekproef uit de akten van december 1885 laat zien dat
- de geboorte-aangiften werden gedaan door (verschillende) vroedvrouwen
- de vader van de boreling recent was overleden of anderszins afwezig was (hij was bijvoorbeeld op zee of was ziek) of volledig ontbreekt (ongehuwd moederschap)
In de steekproef treden herhaaldelijk de volgende hoedenmakers als getuige op: Andreas Beumer, Ernst Willem Frederik Gast en Jan Hendrik Scholten.
Vooralsnog is mijn conclusie dat de bevallen vrouwen dusdanig belangrijke klanten van de hoedenmakers waren, dat de laatsten bij wijze van service bij de aangifte van de geboorte getuigden. De beroepen van de vaders (voorzover die vaders bekend zijn natuurlijk) wijzen op financiële ruimte voor het 'winkelen' bij een hoedenmaker (en voor het bekostigen van een vroedvrouw).
Wat betreft de ongehuwde moeders die bovendien geen van allen een beroep hadden, rijst de vraag wat hun geldbron was (zij maken ongeveer 1/3 uit van de steekproef). Hierbij komt welhaast onvermijdelijk de gedachte op dat zij prostituees waren. Met name uit het Dagboek van Keetje Tippel weten we dat er een link bestond tussen hoedenmakers en prostituees.
Wie wil zijn/haar licht eens doen schijnen over deze materie?