Artikel 13.
Voor de militie wordt ingeschreven:
1°. ieder minderjarig mannelijk Nederlander, die binnen het Rijk, in het Duitsche Rijk of in het Koningrijk België verblijf houdt,
2°. ieder minderjarig mannelijk Nederlander, wiens vader, moeder of voogd binnen het Rijk, in het Duitsche Rijk of in het Koningrijk België woonplaats heeft,
3°. ieder meerderjarig mannelijk Nederlander, die binnen het Rijk, in het Duitsche Rijk of in het Koningrijk België woonplaats heeft,
4°. ieder mannelijk ingezetene niet-Nederlander,
zoo hij op den 1sten Januarij van het jaar het 10de levensjaar was ingetreden en niet verkeert in een der bij art. 15 omschreven gevallen.
Ingezetene is, voor de toepassing van het bepaalde hierboven onder 4°.:
A. de binnen het Rijk verblijf houdende minderjarige niet-Nederlander:
a. wiens vader, moeder of voogd binnen het Rijk woonplaats heeft en baar gedurende de voorafgaande achttien maanden in het Rijk of de koloniën of bezittingen des Rijks in andere werelddeelen gehad heeft;
b. van wiens ouders de langstlevende bij zijn of haar overlijden in het hierboven onder a omschreven geval verkeerde, al verkeert zijn voogd niet in dat geval of al is deze buiten 's lands gevestigd;
c. die door zijn vader, moeder of voogd verlaten is, of die ouderloos is of in wettelijken zin geen vader of moeder heeft en van wien niet bekend is dat hij een voogd heeft, indien hij gedurende de voorafgaande achttien maanden in het Rijk verblijf gehouden heeft;
B. de meerderjarige niet-Nederlander, die binnen het Rijk woonplaats beeft en haar gedurende de voorafgaande achttien maanden in het Rijk of de koloniën of bezittingen des Rijks in andere werelddeelen gehad heeft.
Voor minderjarig wordt voor de toepassing van het bepaalde hierboven onder A gehouden hij, die minderjarig is in den zin der Nederlandsche wet. Voor meerderjarig wordt voor de toepassing van het bepaalde hierboven onder B gehouden hij, die meerderjarig is in den zin van voormelde wet.