Beste forumleden,
Via het Regionaal Archief Rivierenland heb ik het 83-pagina (!) tellende strafdossier re: Arien Snoeck (1725) opgevraagd en staan nu eindelijk online. Ik ben op zoek naar iemand die geïnteresseerd is om het geheel te transcriberen. Ik heb dit nooit eerder gedaan en ik weet niet of een dergelijk verzoek wel op het forum past. Heeft iemand hier ervaring mee?
Mvg,
Kaj
Kaj Metz - 25 apr 2023 - 22:06
Waarom ga je het zelf niet (proberen te) transcriberen? Het is niet moeilijk te lezen.
Anneke 12 - 25 apr 2023 - 22:37
Het is een presentje voor de hoogbejaarde opa van mijn vriendin (Snoek) voor a.s. zaterdag. Helaas heb ik het zelf erg druk de komende tijd. Is het mogelijk om via het forum een dergelijk verzoek (in de vorm van een commissie) te plaatsen?
Kaj Metz - 25 apr 2023 - 23:11
Leuk cadeau! Ik hoop dat het je gaat lukken. Ik kan je helaas niet helpen, zit vanaf morgen t/m zondag in het buitenland.
Anneke 12 - 25 apr 2023 - 23:36
Maak voor opa een leuke cadeaubon, b.v. met een stukje van de akte er op en daar voor krijgt hij dan wat later de vertaling. 83 pagina's is niet zo maar even snel te vertalen. Kan je helaas wegens tijdgebrek ook niet helpen.
Nicolette
Nicolette Jentink - 26 apr 2023 - 06:56
Ik zou hem zaterdag de complete akte uitgeprint en in een mooie omslag cadeau doen en later de transcriptie er bij geven. 83 pagina's is niet iets wat je "even" in een verloren uurtje transcribeert, zelfs niet als het vrij goed leesbaar is en het aantal woorden per pagina nogal meevalt.
Liesbeth Niepoort - 26 apr 2023 - 10:01
Ik wil er wel aan beginnen. Of het zaterdag klaar is kan ik niet zeggen.
G. Ouweneel - 26 apr 2023 - 11:12
@G.Ouweneel. Zie PM.
Kaj Metz - 26 apr 2023 - 12:33
/1/
Tight den Wel
Edele en Aght-
baere gerighte
der stad Zalt-
bommel overge-
geven uyt den
naem ende we-
gens den Hoogh
Edele Welgeboren
Heer Barthold
van Haeften,
heere van Wa-
denoyen, ver-
walter, ampt-
man van Bom-
mel, Tielre en
Bommelreweer-
den ofte in sijn
/2/ Hooghwelgebore
naem wegens
de heer Gode-
fridus Goris,
righter deser
stad, nomini
officii, clager ter
eenre
Contra
Arien Snoeck,
schoolmeester
tot Vueren, out
bij de aght en
veertigh jaeren,
en sijne huys-
vrouwe Aeltje
Ariense, out
vijftigh jaren, /
gedetineerdens
en beclaeghdens,
ter andere zijde.
Tot fundament van
deese claghte dede den
heere clager poseren:
Dat ofwel beclaegh-
dens beroep een voor-
beeldigh leven ver-
eyschte, sij sigh eg-
ter hebben schuldig
gemaeckt aen sware
misdaden.
Hierinne bestaende,
dat beclaeghdens het
rooff en moordenaers
/3/ geselschap der soo-
genaemde heydenen
in haer huys gelo-
geert, selfs bij naght
ingelaten ende met
eetwaeren gespijst
hebben.
Sijnde beclaeghde den
schoemaker van dit
gespuys en heeft met
sijn vrouw ontrent
agt weeken geleden
tot Gorinchem bij juf-
frouw Schravenweert
vercoght twee paer
goude knopen voor
vier a twee en twin-
tigh gulden, dewelcke /
sijne vrouw in sijn bij-
wesen ten voorschreven
eynde ontfangen had
van den heyden Coy-
man, waervan heb-
ben genoten seven gul-
den vier stuyvers voor
vier paer schoenen.
Hebbende de vrouw
gesien dat den heyde-
nen de resterende pen-
ningen onderlingh
verdeylt hebben.
Drie weken tevooren
heeft de vrouw nog
ontfangen van voorn.
Coyman een silvere
beugel van een tas
/4/ die vercoght bij juffrouw
Sgravenweert voor
tien a elf gulden en
de penningen aen de
heydenen uytgereykt.
Waervan eerste be-
claeghde wetenschap
gehad heeft, sonder
evenwel kennisse
te hebben wat het
in specie was, dat sij-
ne vrouw voor de heydenen soude gaen
vercoopen.
Ontrent deselve tijd
heeft den heyden
Hontje voor een paer
schoen bij beclaegh-
dens verseth of tot
pant gegeven een /
mansrock, dewelcke
in beclaeghdens huys
gevonden en aen haer
is vertoont geworden.
Uytwijsende hare conses-
sie op den 23 November
laestleden ten over-
staen van de heeren
borgemeesteren Speng
en de Buuck gedaen
ad art. 1, 2, 3, 4, en 5 sub A.
Overeenstemmigh
met de consessien der
heydenen Piero en
Nack van den vijftien-
de October en seven
/5/ tienden dito sub B.
Van Jencke de dato den
sevende October sub C.
En van Swarte Johan-
nes tot Loon gevangen
op dato den twintighs-
ten October sub D.
Wesende voor beclaegh-
dens geene verschoo-
ninge bedenckelijck,
off sij hebben volkome
kennisse gehadt, dat
dese goederen gestoolen waren.
Om de wereld kundigheyd /
dat het roth der hey-
denen alleen haer
foyt maeckt van
steelen en roven.
Om de valeur der goe-
deren, soo gout als sil-
ver, die bij mogelijkheyt
niet anders konden
bekomen.
En omdat haer Edele
Mogende de Heeren
Staten deser provin-
tie soo kragtige pla-
caeten successivelijck
tegens de heydenen
geëmaneert hebben
en bijsonder de ingeseten /
/6/ op lijfstraffe verboden
met deselve eenigen
omgangh te hebben
ofte die te huysvesten.
Daerenboven heeft
Coyman even voor-
dat de schoenen in de
maeck bestelt wa-
ren bij tweede be-
claeghde Aeltje Ariens-
se verseth of verpant
vijf ellen sijde stof en
daerop van haer ont-
fangen ses en veertigh
stuyvers, mitsgaders een
swarten rock voor een
rijxdaelder, sijnde het /
stoff aen beclaeghde
vertoont.
Pieter, soon van Wil-
lem, heeft bij tweede
beclaeghde verseth een
paer silvere gespen
in minderingh van
schoen en daernae
de schoen betaelende
de gespen weder ont-
fangen.
Nogh heeft tweede be-
claeghde aengenomen
voor Coyman tot Gorin-
chem een klingh in
een gevest te laten
steken, leggende
/7/ het gevest nogh in
haer agterhuys.
Don Sjan, tot Heusden
gerabraeckt, heeft bij
tweede beclaegde on-
trent agt weecken ge-
leden verpant een swar-
ten sijden rock voor
drie gulden, welcken
rock bij het examen
aen haer is vertoont.
Even voordat de heyde-
nen alhier gedetineert
gevangen wierden, heeft
tweede beclaeghde van
den heyden Nack in
bewaringhe genomen /
een sarsie mantel en
een silveren vingerhoet,
dewelcke daernae door
eene hyedinne sijn
wedergehaelt.
Van den heyden Donis
heeft tweede beclaegde
in bewaringe genomen
een rooden bayen rok,
een sarsie rocklijf en
een swarten mantel,
sijnde die alle aen haer
vertoont.
Verders heeft tweede be-
claeghde op een sarsie
hemtrock en een la-
ken, door den heyden
Calfje bij haer gebragt,
/8/ geschoten op elck seven
stuyvers, dat drie dagen
bij haer gestaen heeft.
Ontrent drie a vier
weken voor haere ge-
vangenis heeft een on-
bekenden heyden (dewel-
ke sub D supra blijkt
Swarten Johannes ge-
weest te sijn) bij twee-
de beclaegde voor de
betalinge der schoen
verpant vijf ellen
grauw linnen, aen haer
vertoont.
Op dieselve tijd heb-
ben de heydenen /
bij tweede beclaeghde
ter bewaringe gebragt
een groen kinderrokje
en een beursje met
eenigh silver, aen
haer vertoont.
Eene heydinne heeft
op de tijd als Coyman
het stoff braght bij
tweede beclaeghde
verpant voor eenen
gulden een silver hooft-
eyser ineen gebogen,
mede aen haer ver-
toont.
Laestelijk hebben de
/9/ heydenen bij haer ge-
laten, wanneer Hontje
de schoen haelde, een
swarten rock, aen haer
vertoont geworden.
Vermeldens haere con-
sessie ad art. 6 usque
ad finem sub A supra.
Merendeels conform de
consessie der heydenen
sub B, C en D.
De vertoonde goederen
sijn door de heer Min-
ninghen, righter in
Tielreweert ten over-
staen van heeren schepenen
van den Edelen
Hogen Gerichte van /
Tuyl ten huyse van be-
claegdens gevonden en
geinventariseert sub E.
En of wel eerste be-
claeghde soo plightig
niet toeschijnt, als
wel de vrouw en præ-
texeert te ignoreren
de verpandinge en
in bewaerneminge der
goederen, art. 6 en ver-
volgens sub A ervin-
telijck.
Soo moet hij eghter bij
ooghluyckinge deese
strafbare handelin-
gen gepasseert hebben
/10/ geswegen dat het
niet te dencken is,
dat sijne vrouw telc-
kens gelt soude uyt-
schieten voor gelever-
de schoenen, goederen
ontfangen in ste-
de van gelt buyten
sijne kennisse en
sonder dat hij dit ge-
waer wiert.
Immers heeft hij te
eeniger tijd deese
goederen moeten
sien, die hij wel wist
op sijnen acker niet
gewassen te sijn. /
Den dagelijxen toe-
gangh der heydenen
konde niet vrugte-
loos wesen en moest
ergens toe dienen,
selfs de heydenen heb-
ben niet konnen ver-
bergen de goederen,
dewelcke aen sijn
huys bragten.
Behalven dat hij
dese moordenaers
hebbende gehuysvest,
bij nagt ingelaten,
haer gespijsigt, met
sijn vrouw de goude
knopen verkoght,
geweten dat sijn vrouw
nog eenigh ander
goet gingh verkopen
/11/ niet dan bij conni-
ventie ignorant kan
wesen, dat sijn vrou
daerinne continueer-
den.
Overgaende tot de
straffe op deese de-
licten en gestatueert,
soo behelst het pla-
caet bij die Edele
Mogende Heeren Sta-
ten deser provintie
den vijf en twintigs-
ten October seven-
tien hondert drie
en twintigh geëma-
neert, in verbis /
verbiedende nogmaels
meede wel ernste-
lijck alle herbergiers,
taverniers en samen-
telijcke huysluyden
ofte ingesetenen, alle
dieselve meer te
logeren, of doen
logeren in hunne
huysen, schueren,
stallen, hoybergen,
ofte schaepskotten, nog
oock te onderhouden,
ofte eeten of drinken
te geven, noghte
hun laten verste-
ken, of dat sij hier-
/12/ tegens doende voor
hunnen fauteurs, her-
bergiers, complicen
en medegesellen ge-
houden en ten opsig-
te vandien aen den
lijve gestraft sullen
worden, sonder dat
aen de voorschreve
herbergiers en fau-
teurs van de voor-
verhaelde persoonen
voor onschult magh
dienen, dat soodani-
ge sijn gekomen te-
gen haren danck,
ten waer sij secretelijk /
en datelijck had-
den laeten weeten
aen de respective of-
ficieren t' aenlanden
van deselve vagabon-
den, heerlose soldaten,
lediggangers en ge-
sinde voor verhaelt.
Considereert den sou-
verain desulcke
als complicen en med-
gesellen, soo moeten
sij gelijcke straf nae
bevind van saken
ondergaen
/13/
De reghten beschrij-
ven soodaene misda-
digers voor de alder-
pernicieuste soort van
menschen, sonder
welkers toedoen en
hulpe geene rovers
of dieven bestaen kon-
den.
Subjucierende die aen
deselve straf, gelijck
d'originele delin-
quanten verdient
hebben.
L.i.ff de receptaribus
permisimum genus est
receptatorum sine /
/14/ quibus latere nemo diu-
potest et precipitur
ut perinde puninantur
at que latrones in pa-
ri causa habendi sunt,
quia cum apprehende-
re catrones possent,
pecunia accpeta vel
sub reptorum parte
de miserunt L. 13. ff. De
offic præsidis Paul
recept. sentent Lib. 5
tit. 3 § 4.
Matheus de criminibus
ad Lib. 47 Dig. tit. 1 de
furtis cap. 3, de usi-
num 12 in fine nostri
/15/ enim d. rubr. 39 art. 5
nominatum da jecere:
Soo wie gestoolen goet
wetens herberght, of
wetens koopt, of mede-
deylt is punierlijk, ge-
lijck den principalen.
Harprecht tract. cri-
minal § furtum 4
numero 10 at furen
ipsum suscipientes
tenentur edicto de
receptatoribus et
non minus (Cum par-
ticipes delicti præsu-
mantur) ac ipse fur-
plectuntur quemad
modum et qui ca- /
trones recipiunt
non minus puniun-
tur, quam ipsi latro-
nes et ibi et DD.
Adde Jod. Damhoud in
praæ rer. criminal
cap. 1o2 numero 7 et cap. 116
numero 1 et seqquia Mattheus
Berlicj part. 5 concl.
55 numero 55, Jacob Menoch
de arbiter, indic. quæsto
lib. 2 cent 4, cas 348,
numero 1 poresp. farinæ
p. 5, opera criminel quæst.
133 numeris et seqquia.
Rol a valle vol. 1 cons. 45
/16/ Bertal lib. 1 cons. 66,
numero 1 et seqquia et cons.
266 numero 1 et seqquia, Lud. a
pegii dec. 25, numero 1 et
seqquia. Matth. Coler part 1
decis 144, numero 29 et
seqquia.
Derhalven opdat soo-
daene delicten in een
lant van justitie
niet tolerabel tot
afschrick van ande-
ren naer merites
werden gestraft,
Soo concludeert
den heere /
clager dat be-
caleghdens over
die gelibelleer-
de sware de-
licten bij sen-
tentie van de-
sen Wel Ed. en
Agtbare Gerichte
sullen worden
gecondemneert
om gebragt te
worden ter
plaetse daer
men gewoon
is criminele
justitie te
doen, den eers-
ten beclaeg-
de Arien Snoek
/17/ gegeeselt, ge-
brandmeckt
en voor sijn leven gebannen
te worden uyt
de stad en ampte
van Bommel,
Tielre en Boe-
melreweerden,
op peene van
swaerder straf
soo weder daer-
in gevonden
wort en twee-
den beclaegde
Aeltje Ariense
aen een galg
gehangen en
met de koorde /
gestraft te
worden dat
er de doot nae
volght, desel-
ve al mede
condemneren-
de in de costen
en misen van
justitie.
Ofte etc.
Salvis
/8/
Ratione Officii
Extract uyt het signaet
der stad Zaltbommel
d'anno 1725.
Vraegarticulen om daer-
op wegens de heer Gode-
fridus Goris, righter de-
ser stad te hooren en
examineren Arien Snoek
en sijn huysvrouw Aelt-
jen Ariense, inwoonders
van Vueren en altans
gedtineerdens binnen
dese stad, ten overstaen
van de ondergeschreven schepenen.
1. Haer gevangens ouderdom.
Arien Snoeck seyt dese maent 48
jaeren te sullen werden.
Aeltje Ariense seyt vijftig jaren out te sijn.
2. Of de heydenen alhier /19/
gevangen en meer
andere heydens eenige
jaren ten huyse van
haer gevangens hebben
verkeert, deselve bij
dagh en naght wan-
neer aen haer huys
quamen ingelaten, ook
voor deselve wel eeten
gekookt hebben.
Arien Snoek verclaert de heydenen
tweemael bij nagt ingelaten te
hebben, en dat sijn vrouw een-
mael koek voor haer gebacken heeft,
en dat de heydenen aen sijn huys
verkeert hebben ontrent sestien
a agtien weken geleden.
Aeltje Ariense seyt ontrent sestien
a aghtien weeken de heydenen bij
haer verkeert te hebben en bij
dagh en ook wel bij nagt te
hebben ingelaten, dogh niet seer
dickmael en maer eenmael voor
drie heydenen koek gebacken te
hebben, doen geen broot in huys had /
3. Of van den heyden Coy-
man ontrent agt wee-
ken geleden hebben ont-
fangen twee paer
goude knopen en die
gaen vercoopen heb-
ben bij juffrouw Schraven-
weert tot Gorinchem,
waervoor ontfangen
vier en twintigh gul-
den en wat daervan
genoten hebben.
Arien Snoeck verclaert præsent
te sijn geweest als sijn huysvrouw
Aeltjen Ariense de goude knopen
ontfangen heeft om tot Gorinchem
te vercoopen en dat sij die te-
samen tot Gorinchem bij juffrouw
Schravenweert vercogt hebben.
Aeltje Ariense verclaert als in
den text, dogh niet vast te weten
of het vier a twee en twintigh
guldens is geweest en dat daer-
van niet genoten heeft als seven
guldens vier stuyvers voor vier paer
/20/ gemaeckte schoen, ende dat de
heydenen het gelt onder haer heb-
ben verdeylt ten haeren huyse.
4. Of van voorn. Coyman
meede niet hebben ont-
fangen een silvere beu-
gel van een tas, en die
gaen vercoopen bij
voorn. juffrouw Sgraven-
weert voor tien a elf
gulden, hoe langh
sulx geleden is en wat
daervan genoten.
Arien Snoeck weet wel dat sijn
vrouw yets ontfangen heeft om
haer schult betaelt te krijgen,
sonder te weeten of het een beugel
van een tas geweest is, en dat
sijn vrouw het ontfangene van
de heydenen tot Gorinchem heeft
vercoght en het gelt aen Coy-
man gegeven, volgens het seg-
gen van sijn vrouw, ende dat niets /
in minderinge van de schult
ontfange hebben.
Aeltje Ariense verclaert als in
den text en sulx geschiet te sijn
ontrent drie weeken van tevooren
eer de goude knopen, art. 3 gemelt,
heeft vercoght en dat het gelt ten
vollen aen de heydenen heeft ge-
geven.
5. Of den heyden genaemt
Hondje bij aher niet heeft
verset een mansrock
en daerop gegeven een
paer schoen en hoe
langhs sulx is gele-
den.
Arien Snoeck vercalet als in den
text en is den rock aen hem vertoont.
Aeltje Ariense vercllert als in
den text en ontrent deselve tijd
wanneer de beugeltas is ver-
coght geschiet te sijn, sijnde den
rock haer vertoont.
/21/
6. Of den heyden Coyman
voornoemt bij haer
heeft verset vijff ellen
sije stof, wat daerop
gegeven hebben en
hoe langh geleden.
Arien Snoeck verclaert van dit ge-
vraeghde niet te weten.
Aeltje Ariense verclaert als in den
text en daerop gegeven te hebben ses
en veertigh stuvyers en ontrent even
voor het maken van de schoen geschiet
te sijn, ook dat Coyman ontrent
deselve tijd bij ahier heeft verset een
swarten rock en daerop gegeven
een rijxdaelder, sijnde het stof haer
vertoont.
7. Of de heydens bij haer
hebben verset twee
paer silvere gespen,
daer schoenen op gele-
vert hebben en na-
derhant sijn gelost
door / wien en hoe lang
geleden.
Arien Snoeck ignorat.
Aeltje Ariense verclaert maer een
paer gespen bij haer te sijn geweest
door de soon van Willen nae haer
beste weten verseth in minderinge
van schoen ende die gespen wan-
neer de schoen betaelden weder-
gegeven te hebben.
8. Of aengenomen hebben
om voor voorn. Coyman
tot Gorinchem een cling
in een gevest te laten
steken, waervan het
gevest nogh in haer
agterhuys leyt.
Arfien Snoek verclaert van het
gevraegdhe niets te weten.
Aeltje Ariens verclaert als in
den text.
9. Of den heyden Don /
/22/ Sjan bij haer heeft ver-
set een swarte saeye
schort, en aen denselven
daerop gegeven drie
guldens ontrent agt
weeken geleden.
Arien Snoeck ignorat.
Aeltje Ariense verclaert als in den text en dat het was een swart en
sijden rock, dogh het gelt niet geerne
gaf, eghter omdat hij soo was
aenhoudenden hetselve gegeven te
hebben, welcken rock bij het exa-
men aen haer vertoont is.
10. Of den heyden Nack bij
haer heeft verset een
sarsie mantel en een
silvere vingerhoet, wat
daerop gegeven hebben
en hoe langh geleden.
Arien Snoek ignorat.
Aeltje Ariense seyt het goet in
den articul gemelt twee a drie
dagen op haer solder gelegen heeft /
en doen door een vrouw is wederom
gehaelt even voordat de hey-
dens gevangen sijn sulx te sijn
geschiet.
11. Of den heyden Jencke bij
haer heeft verpant vier
tinne lepels en daer
gegeven acht stuyvers, en
hoe langh geleden.
Arien Snoek ignorat.
Aeltje Ariense ontkent het gevraegde.
12. Of den heyden Donis
bij haer heeft verpant
een rooden baeyen rock
met een sarsie rocklijf
en een swarte mantel
en daerop gegeven drie
gulden tien stuyvers, hoe
lang sulx is geleden.
Arien Snoeck ignorat.
Aeltje Ariense bekent het gevraegde,
maer geen gelt op gegeven te hebben,
maer bewaert te hebben, sijnde den
rock en mantel haer vertoont, mitsgaders een sergie rocklijf.
/23/
13. Of den heyden Calfje bij
haer verpant heeft een
sargie hemtrock en
een laecken en daerop
gegeven tien stuyvers en
hoe langh geleden.
Arien Snoek ignorat.
Aeltje Ariense verclaert als in den
text en seven stuvyers op elck daer-
op gegeven te hebben, dat maer
drie dagen bij haer gestaen heeft
en hoe langh geleden.
Aeltje Ariense seyt het stuckje
ongebleyckt linnen van vijf ellen
haer gegeven te sijn ontrent drie
a vier weeken voor haer gevange-
nis geleden, door een persoon haer
onbekent, en dat sij het soo langh
soude houden totdat de schoen be-
taelt waren, sijnde het linnen
haer vertoont.
Deselve seyt het groen kinder-
rockje en beursje met eenigh
silver haer gebraght te sijn op de-
selve tijd en door deselve persoon /
als art. 10 is gesegt, sijnde dit goet
haer vertoont.
Deselve seyt het silver hooftijser in-
eengebogen door een vrouwspersoon,
sijnde een heydinne, bij haer ver-
set te sijn, en daerop gegeven eene
gulden, op deselve tijd als Coyman
het stof bij haer braght, sijnde dit
ijser haer meede vertoont.
Deselve seyt nog een swarten
rock, aen haer vertoont, door de
heydenen bij haer gelaten te
sijn, wanneer Hondje de schoen
haelde.
Actum den 23 November 1725. Was getekent
L. Spengler, C.D. Buuck
In fidem extracti
O.V. Buuck secretaris absent
/24/
Extract uyt de confessien
van de soogenoemde hey-
denen tot Mariensweert gevat
en door haar Ed. Mog. binnen
Nijmegen geëxamineert
als volght.
Lunæ 15e October 1725
Gerrit Jansen alias Piero
post quædam alia
[in de marge:] present de heer borgemeester Piek
Seyt dat aan de vrouw van een schoen-
maecker, woonende bij de brugh aan de
Vuirense dijck van 't geen se stolen tot
Buiren is gegeven een buegeltas om die
te gaan verkopen.
[in de marge:] presentibus ut supra
Eodem die
Cornelis Jansen alias Nack
post quædam alia
Seyt dat van het gestolen goet aan een
schoenmakersvrouw tot Vuiren aan
den dijk is gegeven een buegeltas en
een gesp om dat te verkopen en dat
die daarvoor weederom gebraght heeft
agt a negen guldens.
Mercury 17e October 1725
[in de marge:] Presentibus heeren van Bessen, Randwijki,
Br. Fock
Seyt aan de vrouw van de coster en schoen-
maecker tot Vuiren gegeven te hebben
/25/ een silvre beugeltas met de goude rinck
tot Buiren gestolen en twee silvre gespen
aan't Beuse Commis vheer gestoolen
en dat die vrouw se heeft verkoght.
Seyt aldaar ook verpant te hebben een
sargie mantel en een silvre vingeroet.
Jovis 18e October 1725
Abraham Janbrou nader gevraegt sijnde,
seyt dat sijn moeder hiet Helena Gerritse ,
dat daarvan suster is Crille of Regina,
dat de moeder en haar suster op een tijd
tegelijk sijn gegeselt en gebrantmerckt,
dat daarbij was Lorrie.
In fidem extracti
[ondertekening]
/26/
Copia C
Examen van Mighiel Barentse, alias
Jencke, den 7 October 1725.
Seyt dat hij met Donis, Kalfje, Hontje, Cooyman, Swart
Johannes, Goggele en Naek hebben gedaen een huys-
braak in t'lant van Leerdam, ontrent twee uren van
de stadt, aldaar de deur met gewelt opgebrooken, dat
daar in huys was een vrouw die door Pierro met een
stok op haar hooft is geslagen dat sij bloeyde.
Seyt dat hij aen de aghterdeur geschildwagt gestaan heeft, dat
Donis meede in huys is geweest, dat aldaar hebben
gestoolen elf seste halve, drie of 4 hembden, een
roode vrouwerock, speek, broot en drie of vier kleyne
kaasen, met nog eenige metwordt.
Seyt dat bij de huysbraak aen den dijck tegenover t'Beusichemse vheer
Wendeli de man en vrouw t'pistool op haar borst
heeft gehouden, leggende deselve op t'bed, dat hij
ook de kinderen geslagen heeft, dat Wendeli
hem sulx heeft verhaalt.
Seyt dat Jan Berentse, sijnde de jager tot Gordel, het
met de heydens hout, dat hij nogh voor 4 maanden ge-
leden voor Kalfje heeft gaan coopen twee sackpistolen
en daarvoor van hem ontfangen 5 guldens, dat hij
ook voor Naek en Pierro heeft gaan coopen vier
groote pistoolen, dat Naek en Pierro ider daarvoren
betaalt hebben 6 gulden, dat sij hem sulx hebben
verhaalt.
Seyt dat de soons van Jan Berentse, den eene genaamt is
Gerrit en den andere Tonis, en de moeder haar naem
is Piene.
Seyt dat sijn pistool in de schuur, alwaer hij s'morgens
int hooy heeft geleegen, wanneer hij gevaen is
geworden, gesmeete heeft aghter in t'hooy.
Seyt dat drie daege tevooren, als hij is gevangen
geworden, heeft geweest aen t'huys van Van
Vulpen, dat sij saagen dat den diender van Buure
met sijn handen op haar afquam, sij daarop aan-
stonts in een schuytje gevalle sijnde, daermeede
willende overvaren, den dienaer tegen haar riep,
wanneer halfweg op de Linge waaren, keert weerom
of ik schiet u dood, dat den dienaer daerop sijn su op
haar loste en had hem gevangen bijnaa in t'hooft
geschoote, dog (doordien hij sigh nederbuckte was
/27/ t'mis, dat daarop Donis sijn pistool spannende
en wederom op den dienaar schoot, dat t'voorn.
pistool soo hoog geladen was, dat door t'lossen
uyt Donis sijn hant is gevallen in de Lingen,
dat Kalfje meede in die schuyt was, dat die
willende schieten, seggende cabe carinje, dat
is wil ik schieten, hij daerop antwoorde,
neen schiet niet.
Seyt dat een schoenmaeker tot Vuuren, woonende
aan den dijck, sijnde een lanck keerl, doende
sijn ambagt op de aghterdeel, wiens vrouw het
goed voor haar heydenen gaat vercoopen, hebbende
de vrouw selff binnen Gorinchem gaan vercoo-
pen de beugeltas, aghter Buuren geleegen, dat
Hontje aldaar heeft verpant een swarte rock en
daarop gegeven heeft een paar schoen, dat hij gevan-
ge selfs aldaar heeft verpant 4 tinne leepels en daer-
op ontfangen agt stuyvers.
Seyt dat Donis aldaar ook heeft verpant een rooden
baeyen rock en een swarte mantel aent Beusichemse
vheer becoomen en daerop ontfangen drie gulden en
10 stuyvers, dat Kalfje aldaar verpant heeft een
zargie hemptrock en daerop ontfangen 10 stuyvers,
welcke hemptrock mede aen t'voorn. vheer be-
coomen is, Naek heeft daer ook leggen een sargie
mantel in een deeken en een silver vingerhoedt,
op welck laeste een gulden gehaalt heeft.
Seyt dat Adrianus mede gevangen is geweest en
ook gegeesselt, wanneer Mannetje en Hoeve
Nary in Vlaanderen sijn geright. Geteekent
A. Cock
Examen van Mighiel Baa-
rentse, alias Jencke, den 8 October 1725.
Seyt de silvere knopen, die hem sijn gegeven /
van de diefstal tot ontrent t'Gooyland gestoolen,
heeft gekoft aen een keerl Gerrit Dicke tot Gordel
voor twee gulden en een pistool, staande voor
de deur een put met twee draeyijsers.
Seyt dat Maisje, sijnde de vrouw van Donis, is ge-
weest de vrouw van de luytenant Roelants, dat de
tegenwooridge vrouw van Roeland gaat steelen
tot Deventer en Swol, onder schijn van coopman-
schap te doen met een mande, soo van gaaren,
lint, spelden en naalden. Geteekent
A. Cock
In fidem copia
A. Cock
/28/
Extract uyt het register
van allerlij criminele confessien,
confrontatien ende examens
der heerlijkhijt Venloon, waer-
in onder anderen staat als volgt:
Naerder examen gedaan
aan den persoon van Swarte
Johannes, gevangen op den
thoorn alhier den 20e October
1725.
Den gevangen verklaart en bekent wel
te kennen den schoolmeester van Vuren,
genaamt Snoeck, met sijn vrouw, en dat sij
heydenen aldaar veel verkeert en gehandelt
hebben en heeft hij gevangene aan de
voorn. vrouw int bijsijn van haar man
verpant vijff ellen grauw linden voor
ses stuyvers d'el, geleden ontrent twee maanden.
Item hebben sij van Jencke nog gehadt
beddelakens ter selffe tijt, mitsgaders van
Kalfje een hemtrock.
Voorts verklaart hij gevange dat de voorsz.
vrouw verscheyde stoffen heeft gestolen, goudt
en silver voor de heydens heeft willen
verkopen tot Gorkum, selfs eens voor
drie en twintig gulden in een reys en heeft
bij haar gegeven voor haar moeyte
/29/ vier zesthalven.
Verklaart verders dat hij gevangen des avonts,
geleden ontrent anderhalff jaar, is gecomen
tot Egmont binnen bij een man genaamt
Cornelis van Duynen, hebben een soon
die Piet heet, hebbende hij gevangene met
Nack, Piero, Helena Gerrits, sijn gevangens
vrouw en Argelius tot Castricum bij de
bode vant dorp in de kelder ingebroken en
daaruyt gestolen een ancker brandewijn
met een tinne kan, welk ancker sij gebijden
in een sloot hadde geworpen, omdat se
t'niet wel konde dragen, en hebben daar
t'zelve tegens Cornelis van Duynen
gezegt die hetzelve doen met sijn kar
en peert met voorn. Angelius heeft wesen
halen en in sijn kelder gebragt, alwaar
sij het van tijt tot tijt hebben uytgedroncken,
op welke nagt sij heydenen aan den voorn.
Cornelis en Piet van Duynen, ook vraagde
offer niet wat voor haar te halen was,
hebben sij haar heydenen een huys aan-
gewesen, staande effen voorbij den
Gosman, waar naartoe sij ook sijn
gegaan en ingebroken en wanneer sij
bezig waren om de kast open te breken,
sijn sij door de vrouw aldaar verjaagt.
Aldus geëxamnineert en vrijwillig geconfesseert
op den 20 October 1725, was getekent /
Lambert Nouwens
Accordeert met het voorsz. register
voor sooveel het geëxtraheerde
aengaet. Actum Venloo 17
November 1725.
In absentie van de secretaris,
T. v. Vught, 1725, schepen
/30/
Ratione officii
Extract uyt het
signaat van Tuyl
de anno 1725.
Lijste ofte aan-
tijkeningen van
goederen op den 18e
October 1725 ten over-
staan van onder-
geschreven righter en
schepenen van
den gerigte van
Tuyl bevonden
tot Vueren ten
huyse van Ari-
en Snoeck ende
desselfs huysvrouw
Aeltje Ariens,
/31/ beyde althans
binnen Bommel
gedetineert, in
voegen hierna
sijn gespecificeert.
1 stuck ongeblikt linden, lang 5 ellen
1 swart vrouwemantel
1 rode rock
1 rijglijf
1 groen kinderrockje
1 nieuw bedkussen en peullue op den voorsolder
Eenigh eyserwerk, lommerie
5 stucken bovenleer
Twee vellen soolleer
7 stucken soolleer /
Int voorhuys
4 coopere ketels, groot en kleyn
3 ijsere ketels
2 copere bedpannen
Eenigh tin en ijserwerck
Verschijde aardewerck
8 stoelen en een vierkant tafeltje
1 copere lughter
6 copere blaackers, groot en kleyn
2 copere schuymspanen
8 tobbekens met witte banden
Eenige ponden vlas en gaeren
2 strijkeysers
Omtrent 40 tinne lepels /
/32/ 3 tinne commen
1 coopere tabaksdoos
1 bed en hooftpeulue
2 therecken met grof coffy en theekoppen en schoteltjens
1 oude Bijbel in folio de anno 1656, gedrukt bij Joost Broers 't Amsterdam
3 grote recken met aardwerck
Twee glase boteltjesn
Een eyke kast in 't voorhuys van de vrouw en daerin bevonde het volgende:
Een blauwe saye schort
Een oude stoffe mantel
Een roden rock /
Een swarte saye schort
Een bruyn saye schort
Een nieuw root rokslijf
Vier swarte banen van een schort
Een swarte mantel
Een swarte falie
Twee blauwe voorschoten
Een swarte voorschoot
Een bruyne mansrok met swarte knopen
Twee grote goude vrouwebellen
Vier goude ringen, waeronder een met eenen steen
Een stuk toegerolt linden
In de cast agter de voordeur
naast den dijck bevonden:
/33/ Een swarte rock van de meester
Een swarte seyde schort
Twee lapjes stof
Een groene beugeltas met silvere beugel en haak, daarin twee silver vingerhoeden
40 silver cnoopjes
Een silver hoofdeyser ineengebogen
Een beursje met eenigh silver
De kerkkleden aan den dominus van Vuere overgegeven /
Eenigh leer en verders schoenmakersgereetschap op de deel.
Onder stond:
T'oirconde betijkent in dato voors.
Was geteeckent G.G. v. Minninghen
N. Spillenaer
G. v. Minninghen
In fidem extracto
J.H. van Lith secretaris
/34/
Bommel
Tichte
Den heeren rigter
Godefridus Goris nomine
offcii, clager
contra
Arien Snoeck en
Aeltje Ariense, be-
claegdens /
Jurid. in Bommel in cas crimineel den
5 December 1725.
Den Hoogh Edelgeboren heer Bartholt
van Haeften, heere van Wadenoyen,
verwalter, amptsman van Bommel,
Tulre en Bommelderweerden, ofte
in sijn welgeboren naem de heer Gode-
fridus Goris, rigter deser stadt
nomine officii, vermaent het vonnis
op Arien Snoeck en Aeltje
Ariense.
/35/
Wij, ondergeschreven Augustinus
Geukema en Theodorus van Schelluy-
nen, predicanten binnen Bommel, attes-
teren dat wij op den 27 November 1725
des voormiddaags op den raathuyse al-
hier bij de gevangen hijdenen sijn pre-
sent geweest en gehoort dat den
bedienden advocaat van Arien Snoeck
en sijn vrouw Aeltje Ariens, alhier
gedetineert, eenige vraegen aan haar
hijdenen hebben gedaan en verclaerde
deselve als volgt:
Coyman verclaart dat doen aan den meester
Snoeck versogt de schoene te lap-
pen met een snaphaan en twee pis-
toolen present Willem, alias Geggelen,
aghter in huys quam, dat seyde,
gij bent een schelm, dat den meester
de schoen niet wilde lappen, dat
den meester bangh wiert, dat den
meester seyde, legt u geweer aff,
Coyman seyt sulx niet te hebben
willen doen en dat den meester
dwongh de schoen te lappen, die
sulx doen dede.
Coyman en Willem verclaarden dat
aen den meester off sijn vrouw
noyt gesegt hebben dat het goet
/36/ t'geen sij daar braghten gestolen
was.
Coyman seyt dat doen de goude
knopen bij de meester en sijn
vrouw braght om te vercopen, den
meester sigh daartegens stelde en
dat sij hijdenen den meester en
sijn vrouw dwongen om sulx te
doen, off dat anders geen gelt
voor de schoenen die de meester
voor haar gemaakt hadt soude
krijgen.
En aldewijl men schuldigh is der
waarhijt getuygenis te geven,
soo hebben wij niet konnen wijge-
ren desen te geven.
Augustus Geukema, ecclesia Zalt-Bommel
Theodorus van Schelluyne, ecclesia in Zalt-Bommel
/37/
Voor de gedetineerdens
Extract uyt het sigh-
naat der stad Zalt-
Bommel de anno 1725.
Interrogatien om
daarop ter instantie
van de gedetineerdens
Arien Snoeck en sijn
vrouw Aeltie Ariense
te horen en examine-
ren den hijden Coyman,
mede gedetineerde
alhier.
1. Of hij onlangs niet
in der requiranten
huys is gedrongen met
een snaphaam onder
swaere drijgementen,
willende logies en eeten
hebben.
Art. 1. Den gedetineerde Coyman verclaart
wel met een snaphaan en
/389/ pistool voorsien aan het huys
van requiranten gekomen te
sijn, dogh niet gedreygt te hebben,
als naar dato dat eens rusie te-
gens Arien Snoeck hadde.
2. Of hij niet voor eenigen
tijdt met twee hijdenen
weer in haar huys
is gekomen met een
snaphaan en twee
pistolen, willende
schoenen gelapt heb-
ben.
Art. 2. Verclaart als in den text.
3. Of hij den eersten
requirant omdat
sulx niet doen wilde
daarop heeft voor de
deur geëyst, hem willende
attacqueren, en dus
eyndelijck gedwongen heefft
sijn schoenen te lappen.
Art. 3. Verclaart conform het gevraagde. /
4. Of hem bewust is dat de
tweede requirante kennis
heefft gehadt de goederen
bij haar gebragt sijnde gestoolen waren.
Art. 4. Verclaart dat requiranten niets
van het gestoole goet geweeten hebbe
voor soo veel hem bewust is.
Aldus dit bovenstaande aan Coyman
effe voor de executie affgevraagt
den 27 November 1725. Was ondertijkent
L. Spengler, O.D. Buuck
In fidem extracti
O.D. Buuck bij indispositie van de secretaris
/39/
Voor de gedetineerdens
Copia
Verclaren wij ondergeschreven schepenen van
Tiel en Twaal, alle van competenten
ouderdom, ten versoecke van Antony
Teunisse Avesaat, dat wij attestanten
seer wel weten en hebben gekent
Aeltje Teunisse Avesaat, jegenwoor-
digh huysvrouw van Arien Snoeck,
coster en schoolmeester tot Vuren, dat
sij van haar jaren van verstant off
de tijdt en wijlen dat sij in ons
dorp heefft gewoont, haar eerlijk
heeft gecomporteert en gedragen,
en haar lasten van ongelden, huys-
huur en lantpaght eerlijck heefft
voldaan en oock haar in alles
wel gedraegen als een eerlijke
doghter toebestaat en terwijl ons
sulx wort versogt hebben wij het
niet kunnen wijgeren en presen-
tere hetselve ten allen tijden
met eede te bevestigen. Actum
Twaal den 26 October 1725. Was
onderteeckent Gerrit van Rossum.
/40/ Cornelis Teunisse Kop.
X Dit merck is gestelt bij Gerit Jeliss van
Stekelenburg. Mij presetn A. v. Lendt,
secretaris
Dat dit met sijn principael
accordeert getuyge ik,
S. Essenius, secretaris
/41/
Voor gedetineerdens
Extract uyt het signaat
der stad Salt Boemel
d'anno 1719.
In saeke van den heere rigter Diderik
Schook ratione officii, cleger tot eenre, contra
Jan van Tongeren en sijne huysvrouw Anneke
Bartels van Dijk, beclaegdens en betigtens, ter
andere sijde, allegeerende den heere cleger
bij tigte, dat de beclaegdens sig sedert den
laesten oorlog alhier ternedergeset, opge-
houden en geneert met ongeoorloffde mid-
delen en smokkelereyen van genever,
dat dagelijks veele dievereyen en huysbraeken
in swang gingen, en divers borgers van 't hare
sijn beroofft geworden, en onder anderen bij
den procureur fiscaal Daniel van Londen
tusschen den eersten en tweeden Jannuary
des s'nagts ontrent de klokke drie uuren,
door eene Jan Giesolff, Jurrien den Ruyster,
in de wandeling den Beyer genoemt, en
Wouter van Loon, alias Capelle, sijn
gestoolen diverse goedere, diewelke door
voorsz. dieven ook des s'nagts ten haeren
huysen sijn gebragt, die sij ook hebben ver-
borgen, soo eerst onder de winkelbank en
/42/ naderhand op haer beclaegdens bed, waerop
ook visitaties ten haeren huyse sijnde gedaen,
sij gedetineerdens hebben ontkent eenige van
die gestoolen goederen in huys te hebben, nog
daervan te weeten, dat naderhant uyt vreese
van de justitie den eerste beclaegden neffens
eenen soldaet, bij hem in logement liggende, Nole
genaemt, die gestoole goederen voor een gedeelte
uyt haer huys des s'avonts heeft gedraegen en
neergeset aen den berg van Gerrit Janssen
Pael, aen de muur van Reynier van Genderen
en op de kerkhoff, dat ook bij visitatie ten
haeren huyse Jan Giesolff boven op haer
kinders bedde hebben verborgen en die daerdoor
de justitie is ontvlugt, dat ook hebben opge-
houden de dogter van den brouwer Schook
en daervoor goederen vercogt, uyt alle 't welke
concludeert den heere cleger, dat bij sententie
de beclaegdens ter saeke van de gelibelleerde
feyten en recipieeren, verbergen en onderslaen
van notoire gestoolen goederen, deselve bij
huyssoekinge en exspresse afvraeginge van den
heere rigter offte scholtus te verheelen, en
door erdagte ontkentenisse te behouden, deselve
nae dato ten proye op de kerkhoff en straet
neer te setten offte laeten wegbrengen, voorts /
de respective dieven in huys almede te ontfangen
en in te neemen, mitsgaders den ontvlugten
Jan Giesolff in hun huys te bergen, een stuk
gestoolen vlees te laeren eeten, en ten tijde
der voorsz. huyssoeking op een kamer en bedde
van beclaegdens kinderen sig te laeten ver-
bergen, om nae dato te aufugeeren, sullen worden
gecondemneert om gebragt te worden ter plaet-
se alwaer men gewoon is crimineele justitie
te doen en aldaar anderen ter exempel stren-
gelijk gegeeselt te worden, bannende deselve
wijders voor hun leven lank uyt deese stad
en ampte van Bommel, Tielre en Bommel-
re waerden, sonder daer weder te moogen in-
koomen op pene van swaerder lijffstraffe, so
aldaer te eeniger tijd bevonden wierden, con-
demnerende de beclaegdens almede in de costen
en misen van justitie, offte etc. t'Gerigt ge-
sien ende verlesen de tigte, mitsgaders ant-
woort van de gedetineerdens, met de docu-
menten dien annex, en verders gelet waerop
in deesen eenigsins te letten stonde, doet
regt, band de beclaegdens voor den tijd
van drie jaeren uyt deese stad en ampte
van Bommel, Tielre en Bommelrewaer-
den, op pene so binnen voorsz. tijd daer
/43/ weder in mogten werden bevonden nader te
werden gestraft, den verderen eysch en conclusie
bij den heere cleger genoomen ontseggende, de
beclaegdens condemneerende in de costen en
misen van justitie. Aldus gepronuncieert den
1 Maert.
In fidem extracti
Joh. van Lith, bij indispositie van de secretaris.
/44/
Arien Snoeck en Aeltje
Ariense beclaegdens
contra
den hoog welgeboren heer
B. van Haaften, verwalter,
amptman off in desselffs
naam den righter G. Goris,
ratione officii, clager.
6 December 1725
/45/
Voor de gedetineerdens
Den 4 December 1725
des voormiddags.
Antwoordt den Wel Edele
en achtbaren gerichte der
stad Salt Booemel overge-
geven uyt naam ende
vanwegens Arien Snoek,
schoolmeester tot Vuuren
ende sijne huysvrouw Ael-
tje Ariense, gedetineer-
dens en beclaegdens,
ter eenre
Op ende jegens
de schrifftuere van tigt
denselven Wel Ed. en
Aghtbare gerichte geëxhi-
beert bij den Hoogh Edelen
en Welgeboren heer Bartholt
van Haaften, heere
van Wadenoyen, verwal-
ter, amptman van
Boemel, Tielre en Boem-
melreweerden, offte in
sijn Hoogh Welgeboren naam
wegens de heer Godefri-
/46/ dus Goris, righter deser
stadt nomine officii, clager,
ter andere zijde.
Wel Edele en Achtbare heeren,
Tot executie van de ordres waar-
bij U Wel Edele en Achtbare het patronagie aan de
bediendens over dese twee
gedetineerdens hebben geinjun-
geert en aanbevolen.
Soo hebben deselve ter secretarye
gelight de criminele sight ten
dien fine overgelegt en bij
examinatie bevonden.
Dat den heere clager poserende
dat off wel beclaagdens beroep
een voorbeeldigh leven vereyste,
sij sigh echter hebben schuldigh
gemaakt aan swaere misdaden /
hierinne subsisterende dat
sij het rooff en moordenaars gesel-
schap van de soogenaamde hijdenen
in haar huys gelogeert, selffs bij
nacht ingelaeten, met eedt-
waeren gespijsight en de goede-
ren soude vercoght hebben.
Oversulx hebbende konnen goetvin-
den om bij sijne tweeledige
conclusie voor soo ver den eersten
betighte concerneert, tot een
geesselingh, brantmerck en
perpetueel bannissement, en
ten respecte van de tweede be-
claagde tot de straffe des doods
ende wel die van de galge, te
concluderen.
Waartegens (alvorens tot specia-
le refutatie te transieren) onder
expres bedingh van alle salutaire
clausulen en opitulerende middelen
/47/ in reghten aan verweerders
præsistim in criminali cause
competerende men eerst in het
generaal wil gepremitteert hebben:
Dat de bewijsen sub B, C et D
al profluerende van opgehange-
ne schelmen en dieven, mits-
gaders de gesustineerde consessien
der gedetineerdens sub A, niet
sijn in forma probante, maar
in veelen deelen onbestendigh.
Redenen om dat bij sodane exa-
mens niet alleen moeste werden
gevraaght een aangetijkende t'geen
tot haar beswaar, maar oock
tot haar ontlastingh soude
konnen strecken, stadreght
van Bommel cap. 37, art. 7
et 11.
Uyt welken 7den art. almede
sal consteren dat den heere /
officier gansch wederregtelijk
de beclaagdens cum squalore
carceris soo lang heeft laten
worstelen en sijn examen
tot den 23 November deses jaars
gedelayeert.
Wijders te remarcheren staande
dat het een waarhijt is die op in-
dubitable en ten eenemaal
onvrikbare gronden steunt.
Dart een aanlegger sijne in-
tentie en eysch niet naakt en
klaar offte den rechten satis-
factoir komende te bewijsen ende
te verifieren, een verweerder
indisputabel moet werden ge-
absolveert en vrijgesproken van
de conclusie jegens hem genomen.
Wijl het even dit is hetgeene
ons de reghten komen te dicteren
/48/ wanneer in dese omphatycque
en gansch nadruckelijke termen
seggen.
Actore non probente reus est
absolvendia, ja wat meer is bij
form van ampliatie en van ex-
tensie etiamsi al lua parte ni-
hil ipse niet præstiterit.
In conformite niet alleen van
den teneur van alle civiele Romeynse
wetten, maar oock overeenstemmig
en volslaegen concordant met
de hedendaagse practijcq en het
unaniem gevoelen van meeste alle
cordate reghtsgeleerden, crimina-
listen en commentatores ad le-
gem 4en cod de edendo.
Obtineert nu dien regul in het
civile en grijpt bijstant in saeken
van geringe importance en wey-
nigh aangelegenthijdt. /
Sulx veel te meer Edele en Achtbare
heeren opdat het ons gepermit-
teert sij van het mindere tot
het meerdere a minor ad majus
te argumenteren, sal dan ook
dienselven het regul in cas
crimineel plaats en stant moeten
obtineren.
Geconsidereert en gelet wordende
bij U Wel Edele en Achtbare heeren dat
men in desen niet disputeert
de mes et de jus wel de glande
legenda en dus dickwils een
quæstie belana tot prina in
discussie brenght.
Neen, maar ter contrarie daar
men contendeert over het lijff
en over het leven, over het leven
en de dood, de separatie en
schijdingen van een ziel en
van een lichaam.
/49/
En gevolgelijck vintileert een
controversie nopens het delicaatste
point des werelts en het pretieuste,
dierbaarste enfin het allerkoste-
lijckste pant, wat op desen aart-
boden imaginabel vallen kan.
t'Welck dan even daarom de
reden is dat alle soo hijden als
christen wetgevers voorsigtiglijk
hebben gewilt en gestatueert.
Dat in criminele procedueren
sodaene valable documenten en
bewijsdommen van de sijde eenes
clagers behooren te concurreren
en te werden geproduceert
die selffs de zon en het heldere
middaglight aan den hemel
in klaarhijdt surpasseren.
Alvorens den righter een
patient tot een publiecq schandaal /
off en corporele justigatie
penen swijge, tot soo eene ignomi-
tieuse pene des doots als die
van de coorde is, met goeden ge-
moeden vermagh te condemneren.
Wesende dit in substantie t'geen
hem geen overbodig reghtspas-
sigien alhier te cumuleren, ons
de drie fameuse keyseren van
het Roomse Rijck Gratianus, Va-
lentinianus en Theodorus in de
mont en op de tongh leggen als sij
sigh ter dier materie aldus uytlae-
ten, in totissima lege finalis cod.
de probationibus.
Sciant luteit accusatores eam
se rem de ferre in publicam notio-
num debere que munita sit ido-
neis testibus vel instructa aper-
tissimus documentis indicus
ad probationem indubutatis et
cuel larioribus expedita.
/50/
Dit nu is het algemeen voor-
aff gegaan sijnde en sullende con-
steren dat des heeren clagers posi-
tien ten minsten voor soo ver
den eersten betighte betreft,
merendeels in simpele dicenten
bestaande van het voorsz. gerequi-
reert legaal bewijs sijn gedest-
tueert.
Moet oock van selffs consequeren,
dat hem sijnen eysch, offte immers
soo en in dier voegen
als hier is agerende, behoort te
werden gedenegeert en affgeslae-
gen.
Wes men tot particuliere re-
jectie en solutie van alle bij de
tight gevanteerde delicten
overgaande aan de serieuse re-
flexie van mijn heeren van
desen gerighte wil hebben voor-
gehouden. /
Eerstelijck dat het geposeerde
dat beclaegdens sedert eenigen
tijdt off wel ontrent acht weeken
voor haaren detentie met de soo-
genoemde hijdenen eenigen conver-
satie en omganck gehouden
hebben weynigh aansien kan
meriteren.
Aangesien deselve sulx noyt vo-
luntair, maar in tegendeel justo
metu et in cocaiti, gelijck hier
beneden ad oculum staat ge-
demonstreert te worden, en dus
daartoe tegens haar wil en
dank sijn genecessiteert gewor-
den.
Als dewelke van haar ampt en cost-
winningh sober hebben gesubis-
teert en van eerlijcke en brave
ouders sijnde geboren en opgevoet
altoos gestaan ter goeder naam
en faam, den eersten een inboor-
lingh wesende van de vrije heer;
lijkhijt Goudriaan.
/51/
Alwaar hij heeft gewandelt als
een man, niet alleen van een onbe-
sprooken leven, maar selffs van een
seer goeden en stigtelijken wandel.
Dermaten dat hij noyt van eenige
dronckenschap, dobbelen, spelen
off eenige ergelijkheden gerigt
geweest sijnde, het ampt van
diaken op die plaatse hem
toevertrouwt eerlijk en duegt-
saam heeft waargenomen.
Uytwijsende de irreprochabile
certificatie van de magistraat
en kerkenraet van Goudriaan
de dato den 25 November 1712,
die men alhier cab. no. 1 per
copiam authenticam sal annexeren
onder presentatie van deselve
in originali toties quoties in
judicto te exhiberen. /
Wienvolgens hij in denselven
jaere 1712 te Genderen tot custos
en schoolmeester is aangestelt en
gedurende sijne bedieningh aldaar
een honet en ordentelijk leven
geleyt heeft.
Blijkelijck uyt de verclaringh
van den eerw. kerkenraat op den
30 November deses jaars tot Genderen
gepasseert sub no. 2.
Werdende al het vorige door de
acte van de heeren Gedeputeerde Staaten
des Nijmeeghen quartiers van den
15 November 1714 al wederom onder
copye authentiecq met presentatie
als voor sub no. 3 hier annex.
Bij dewelke haar Ed. Mogenden seggende
geinformeert te sijn van des beclaeg-
dens bequaamhijt, hem het schoolmees-
ters en costers ampt van Vueren
defereren nader geconfirmeert
/52/
En ten vollen gestendigt door de
opgevolgde attestatie van de leden
van den kerkenraat en gerichtsna-
buren van het gemelte dorp
en heerlijckhijt sub no. 4.
Continerende dat den beclaegden
elff off twaalff jaren aldaar schoolmees-
ter en voor langer in de kerk is
geweest, sijn dienst nae behoren waar-
genomen en sigh voorts gequeten
heeft als men van een goet inwoon-
der en publiecq man soude konnen
requireren.
Sijnde de vrouw de tweede beclaegde
in desen, die uyt de provintie van
Uytreght geboortig is, almede ne-
vens hem over gepleegde malver-
satien niet berispelijck ofte be-
rugt.
Maar altoos van een geregelt com-
portement en goede conduites ge-
weest volgens depositie onder /
eeden van veertien consonante
getuygen ad art. 6 sub no. 3.
Conform de attestatie door sche-
penen van Tul en Twaal van den
26 October 1725 sub no. 6.
Uyt alle hetwelcke dan luce-
meere diana clarius apparerende
dat de gedetineerdens sigh voor-
heen altoos wel en prijsselijck
gedragen hebben.
Sal oock vel nobis tacentibus
proflueren dat deselve over een
geringe misslagh hiernae gecom-
mitteert soo strickt niet punibel
sijn.
Generckt het in reghten resoluyt
en kennelijk is dat een richter,
in gevallen als het cas subject sig
opdoet, op het voorgaande levens-
gedragh sonderlingh regart behoort
te nemen.
/53/
Vita enim ante acta semper es
altanoenda cum exinol appareat
an dolo an vero ex errore, insci-
tia con peritea an vero ex impe-
tu quit peciaverit.
Sal de leere van Menoch lib. 3
præs. 141 en van Mascardus concl.
72 num, 14.
Temeer indien UEd en Achtbaren eens
attentelijck considereren de korte
tijdt die de gedetineerdens met
die onbesonne en geresolveerde
menschen tot haar uytterste leet-
wesen hebben te doen gehadt.
Sullende bij de responsiven op den
2en art. van het examen sub A
aan haar den 23 November deses jaars
gehouden, naaktelijk consteren.
Dat die voor ontrent sestien off
achtien weecken is begonnen en dus /
voor haere detentie niet veel
langer dan twee maanden kan
gecontinueert hebben.
Dogh om de verdere stellingen van den
heere clager soo veel mogelijck te
enerveren, soo gelieven mijn hee-
ren tot elucidatie van de confes-
sie ad dict. art. 2 sub A gedaan
gedient te wesen.
Dat de beclaegdens hierop door
haere bediendens ondervraaght
sijnde eens en andermaal betuygt
hebben dat op die naght als Arien
Snoeck de hijdenen heefft ingelaten
en Aeltje Ariense voor haer coeck
gebacken, deselve geadsiteert en
voorsien waren met snaphaan
en pistoolen, haar met ver-
toningh van dit gevaarlijck geweer
bedrijgende en willende te eeten
hebben.
En wat het contenue van den volgende
/54/ 3en articul aangaat, waarbij se con-
fesseren dat ontrent acht weecken
geleden voor Coyman twee paar goude
knopen tot Gorcum hebben vercogt
bij juffrouw Sgravenweert voor twee
off vier en twintigh gulden.
Sulx niet uyt een vrije wil propio
motu, maar op de force bejegeningen
en dwangh vandien overgegeven
duegniet geschiet te wesen.
Denwelken het voor een gewoonte
hebbende gemaakt om eerlijcke luyd-
den te attacqueren, dieffstallen,
huysbraeken en moorden te plegen.
Sigh oock niet ontsien heefft
met twee hijdenen in haar huys
te vallen, met een snaphaan en
twee pistoolen, willende schoenen
gelapt hebben.
En den meester omdat sulx niet
doen wilde voor de deur te eyssen /
als wanneer hij hem dus willende
invaderen eyndelijck gedwongen
heeft sijn schoen te lappen.
Blijkelijck bij sijne responsien ad
art. 2 en 3 sub no. 7 voor de
heeren schepenen Spengles et Den
Buuck even voor de executie op den
27 passato gegeven.
Gesterkt werdende door sijne rotunde
verclaringh ten dienselven daege
en soo doende cirie gelissumum mor-
tis arte iulum qua ido nemo et
si omnium laerit relissimus
et imprissimus amplicus mentir
velle præsimituer in presentie
van de heeren predicanten deser
stadt, gedaan volgens derselver
onwraakbaer getuygenis sub no.
8 in princip.
Voegende hij circa finem ejusdem
numeri in sepcia daer nogh bij dat
doen de goude knopen bij den
/55/ meester en sijn vrouw braght om te
vercoopen den meester sigh daartegen
stelde en dat sij hijdenen haar dwongen
om sulx te doen, onder communa-
toir dat anders geen gelt voor de
schoenen, die de meester voor haar
gemaakt hadt, soude krijgen.
Remarcquabel dat al het vorige dat
onduyster wert gecorrobereert door
het relaas bij Teuntje van Diest,
dewelcke ter saeke van haren hogen
ouderdom niet in staat was om in
persoon binnen Bommel te comparer-
ren, op insinuatie van de gedetineer-
dens den 20 passato gegeven, sub no.
9 desen annex.
Off nu in dese ongehoorde mishan-
delingen en drijgementen als voort-
komende van de soodanige die gewoon
sijn deselve te executeren, geen
justus metus qui etiam in conscan-
tissemun et fortissimum homi-
nem cadere possit leyt opgesloten /
wil men geerne het aquitabel
oordeel van UwEd. en Achtbaren over lae-
ten, vid L. 7, a quod metus cai-
si gest.
Immers leeren ons de rechten
gegrontvest op de natuurlijcke
reden en billijckhijt dat ider een
in soo een ongeluckigh prædicament
gebraght sijnde, ter defensie van sijn
lijff, leven en goederen alles aan mag
wenden.
Dum ignosiendum sitei qui ad
defensionem vitæ bonorum suæqel
salutis omnia imo extrema ten
taverit et sanguinem unum qua-
liter qialiter redentum voluerit
vid. L. 1 H. de Boon cor qui ante
sent argum L. 3 H. de just. et
jur.
Niets ter adstructie van des heeren
clagers intentie coöpererende dat
de vrouw bekent daar van genoten te
/56/ hebben seven gulden vier stuyvers.
Dewijl deselve ibidem wel uytdruc-
kelijck hierop laat volgen dat die
penningen voor vier paar schoenen
hadt ontfangen en dat de hijdenen
de rest onder haar verdeylt heb-
ben.
Tot een manifest bewijs dat uyt
dese vercoopingh geen het allerminste
gewin off genot gehadt heefft.
Staende ten opsighte van deese en
alle andere articulen van haere
confessie te noteren dat niet alleen
geen kennis heeft gehadt dat
de goederen door de hijdens bij haar
gebraght gestoolen waren, vid.
de voor aangeroerde responsi-
ven van Coyman ad art. r sub no. 7 en van
Willem sub no. 8.
Maar oock dat sij beyde geen voordeel /
offte eenige winst daaruyt ge-
trocken en sigh op een onreghtvaar-
dige wijse met een anders goet ver-
rijkt hebben.
t'Geene echter infallibel behoort
geposeert te worden om haar als
heelder off receptatores te accuse-
ren.
Als notoir sijnde dat geen crimen
absqt dolo malo kan geperpetreet
worden juxta doctrinam DD ad
L 22 et L 20 cod. de testio.
Ende dit in allerhanden soort van
dilutien, dieffstallen en bergingen
van goederen et animus at malum
delinquendi propositum voornam-
mentlijck oock de intentie om
voordeel daaruyt te beoogen ad
scilum niet aangetoont werden.
Omdat sonder die requisiten geen
dieverije nae t'algemeen gevoelen
/57/ de criminalisten kan bestaan
iemant als een receptator geconve-
nieert en aangeklaaght en vervolg-
gens de straff tegens desulcke
gestatueert geensints kan appli-
cabel werden.
Videatur Mattehus de Cominius
lib. 47 tot. 10 cap. 1 num. 1 et 2,
vergeleken met de heer Voet in
comment ad tit. de tuit no. 1
et 4 init. de obligate exe delu-
to.
Konnende de bekentenis ad art. 4
sub A almede om weynigh ingank
op het gemoet van de righter
ter beswaeringh van de gedetineer-
dens vinden.
In aansien daeruyt maar evideert
dat Arien Snoek simpelijck geweten
heefft dat sijne vrouw iets ontfan-
gen hadt om haar schult betaalt
te krijgen.
/58/ sonder dat hem præcies bewijst is ge-
weest off het een beugeltas offte iets
anders was, jae wat meer is, sonder in
de vercoopingh vandien eenigh
part off deel te hebben gehadt.
Ende dat teffens blijckt dat Aaltjen
Ariense wel een beugel van een
tas voor Coyman uyt vreese van door
hem mishandelt te werden tot
Gorinchem bij juffrouw Sgravenweerdt
voor tien off elff gulden heefft gaan
vercoopen.
Dogh dat de penningen daarvan geko-
men aan de hijdenen ten vollen sijn
overgetelt sonder iets in minderingh
van de schult ontfangen en dus
uyt die vercoopingh werkelijck
geporffiteert te hebben.
Niet wetende in desen bij haar gespe-
cieert te sijn alsoo het meermaelen
gebeurt dat iemand om dese en
geene redenen sijn goet door
andere menschen laat vercoopen.
/59/
Off ten minsten hierom excusabel
sijnde dat haar onbekent was die ge-
seyde beugeltas gestoolen te wesen
volgens de producten ad art. 4 sub
no. 7 en 8.
Ofte oock wel omdat deselve door
dese stout geresolveerde schelmen
en moordenaars nolens volens tot
het gunt vooorsz. is genootdrongen
geworden.
Wat den volgende vijffden articul
aenbelangt, bij dewelcke de be-
claagdens seggen ontrent deselve
tijd door Hontje, bij haar verset te
wesen een mansrock en daar-
op gegeven te hebben een paar schoen.
Soo heefft sigh dit in de volgende
circumstantien toegedraegen, dat
dien hijden bij haar in huys komende
en siende een paar schoen van eerste
beclaagde op de leest geslaegen
staan, sonder veel vraegen off praatjes
te maeken, die aantrock. /
Smijtende hierop sijn rock tegens de
gront, waarmede tegen haar wil en
dank met den schoenen heenliep.
Oversulx ons al wederom voorkomt
niet soo seer een malitieus dessijn
om sodaanige goederen vrijwilligh te
gaan vercoopen, bergen off op te stallen.
Neen, maar in tegendeel een gefundeerde
vrees en gedwongen wil om die
guyten uyt sorgh voor ongeval en
in haere bloetdorstige handen
te willen eenigsints op te volgen.
Jam vero soo is naer rechten
constant quod consensui nihil tam
contrarium sit quam vis et metus
juxta apertissimos textus in L. 116
der reg, juri et L. 15 de
jurisdict.
Moetende even daar oock
concurreren wanneert de tweede
/60/ betighte art. 6 et 7 sub A be-
lijdt.
Van Coyman vijff ellen zijde stoff
neffens een swarten rock en van
de zoon van Willem een paar silvere
gespen ontfangen te hebben.
Dewijle sij dit aan dien booswight
klagende dat gelt en brootnodigh
hadt viet minus perteroita niet
heefft durven wijgeren.
Ende de gementioneerde gespen
aan den brenger tegens betaelingh
van gemaakte schoenen naderhant
sonder een duyt voordeel heefft ge-
restitueert.
Verdienende den inhout van den
8ste articul waarvan den heere
clager soo grooten opheff maackt
bijnae geene refutatie.
Overmits exinde niet consteert dat
de vrouw van den voorn. Coyman /
werkelijck een klingh in een gevest
heefft laeten steecken tot Gor-
inchem.
Maar in facto waar is dat sij dit
sleghts heefft aangenomen om dien
schelm met een sagt praatje aff te
setten en noyt volbraght, gelijck
daaruyt blijckt omdat het gevest
nogh in haar aghterhuys leyt.
Om voor aangehaalde motiven en
het gewelt door de hijdenen gepleegt
bevorens bewesen et infra catius
aan te tonen kan de confessie
ad art. 9 mede weynigh præjuditie
causeren.
Gelet dat de vrouw alschoon ongeerne
echter op de sterke aanhoudinge van
Don Sjan, die tot Heusden is gerabraakt,
een swarten sijden rock ontfangen
en aan die booswight wederom
uyt benauwthijdt daarvoor drie
gulden geschoten heefft.
/61/
Ende dat hieruyt sigh weer opdoet
een kraghtigh argument dat sij al
wederom geen antimus cilire exinde
faciendi kan gehadt hebben.
Als dewelcke dien rock dan wel
soude hebben tragten te vercoopen
en uyt de penningen eenigh ge-
win voor haar selffs nae te jagen.
t'Welck bij vertoningh van denselven
ten tijde van het examen gedaan
geinsints appaseert geschiet te sijn.
Het baart insgelijcx geen difficul-
tijdt dat den heyden Nack bij
Aeltje Ariense heeft gebraght een
sargie mantel met een silvere
vingerhoet en den hijden Donis
een roden bayen rock met een
sargie rocklijff en een swarte man-
tel.
Nademaal bij hare confessie ad art.
10 sal consteren dit eerstgenoemde /
goet naedat maar drie daegen
op haar solder hadt gelegen te sijn
wederom gehaalt en bij verlesinge
van de responsiven ad art. 12 kan
blijken dat sij het laastgemelde maar
bewaardt heefft sonder dat Donis
om hetselve oyt is terughge-
komen.
De saak dus in dier voegen geschapen
staande dat geen quaede intentie
van den betighte ofte beogingh van
voordeel in desen te soecken komt te
evideren.
Ten laasten off 13e art. behelsende
het innemen van eenige goederen
van Calfje en anderen, meer door de
tweede beclaagde gedaan, sal om
alle geproduceerde reden geen groote
ingressie vinden.
Merkelijck tot haere verschoningh
dienende, dat sij is een onnosel vrouws-
persoon, meer innocentia consilu als
malignus proposito in desen te werk
gegaan hebbende.
/62/
Onkundigh dat dese manieren van
doen soo hoogh in reghten genomen
worden, en om die reden als ver-
der omdat sij een vrouw van een
eerlijck en onbesproken gedragh
altoos geweest is, die sigh aan dier-
gelijcke mesuses noyt heeft pligtigh
gemaakt, soo niet ten vollen excusa-
bel ten minsten slegts ceviter
corrigibel.
Wes men dan oock vertrouwende dat
UwEd. en Achtbaren op dese saecksomstan-
digheden en de qualitijdt van de
persoon nauwkeuriglijk reflecterende
haere mesures in judicando daar-
nae sullen nemen.
Vermijnende hiermede alle de pre-
tense dilicten bij de ticht vervat
te hebben affgehandelt, wienvolgens
men tot verdere destructie van den
eysch sal terneder stellen.
Dat den heere officier gansch weder-
regtelijck tegens dese beclaegdens con-
/63/ tendeert als willende dat sij de-
selve straff soude meriteren die aan
sommige van de boven verhaalde boos-
doenders is geinfligeert.
Allegerende ten dien fine Mattheus
Harprecht, Damhouder, Monochius
en meer andere criminalisten.
Edogh alle dese rechtspassagien eens
wel ingesien et ad examinis trutinam
gerevoceert sijnde, sullen deselve op
het cas subject in quæstie eene onge-
luckige applicatie rencontreren.
Aangesien dat die niet willen off
leeren dat alle persoonen daar gestolen
goederen in bewaringh werden gebragt
off daer dieven huysvesten met de
naam van heelder konnen gebrantmerckt
et qua talis geacouseert worden.
Maar alleen de sodaenige welcke met
voorbedaghten raeden en een quaat-
aardige last tot eenigh conquest
het gestolene opstallen.
/64/
Dus laat er sigh Damhouder bij den
heere clager selffs gegesteert over uyt
wanneer hij dese misdaat noemt een
maleficium animo conceptum
in prax crim. cap. 118 no. 1.
Mitsgaders Mattheus in tract. de crim.
L 47 T 10 de recept C 1. n. 1 in
verbis.
Qui lationis vel alios maelficos
sepens ac dolo malo susceperit oc-
cultatversit juive cum apprehendere
posset pecunia accepta vel surrep-
torum parte diminserit adde L. 1
de recpt. item L 1 et 2 cod.
de his. quis latr.
Overeenstemmigh met de ingescha-
pene reden en de gemeene rechten,
lerende dat geen dilicten, jae selffs
geen diesttsal begaan wordt dan met
een gepremediteert voornemen en een
vuyle sugt om sigh daardoor te ver-
rijken. /
Tantum enim est contrectatio fra-
duelosa cuere faciendi gratie just.
de obligando quæ exe gelinase L. 1 int
k. t. et vat ad lite de facto .
Waar dan sodanigh gepremedi-
teert voornemen off verrijkingh niet
concurreert daar is oock geen dieffstal
offte de pretense misdaat van heel-
derije in quæstie in eenigerley wijse
bedenckelijck, ofschoon men selffs een
andermans goet wegneemt off bergt.
Nae de leere van den professor
Voet uit L. n.n. in verbis ficut
autem contre tationem doloso furti-
faciendi propositi diers necesse est
prout id ex superioribus abundi
caonstat ita quoque cueri fariendi
animan requirit furti definitis
1 inst. de oblig. exe delict unde-
cos quitantum injuriæ seu con-
tumelia inferendæ vel damni dande
causa non ut ipsi cuerentur alienas
/65/ res anferant a furti vitio excu-
sat sunt L. 9 et 53 h.t.
Derhalven alhier de betightens in
desen uyt hooffden dat sij goet gebor-
gen en vercogt hebben, strax daar-
om geen schuldige receptatores off
heelders sijn tensij haar gepræmedi-
teert voornemen en ongelicentieerde
intentie om winst te doen teffens
bewesen en den reghten daar gedaan
wierde.
De raisonnementen van den heere
clager, dat den eersten beclaegden niet
ignorant kan wesen van de bergin-
ge der goederen vercoopingh en bele-
ningh door sijn vrouw gedaan en
hij sigh dus indirect daaraan mede-
plightigh sou gemaakt hebben, sijn
op een swack fundament gebouwt
en moeten dus ten eersten in duy-
gen vallen.
Soodra men considereert dat sulcx
al eens waar wesende (des neen), /
sal sijne stellingh de man om een
dilict bij sijne vrouw begaan offte wel
omdat hij slegts geweten hadt dat sij in desen
in reuliciatie verseerde punibel
worden sou.
Waarvan immers alle rechten en redenen
abhorreren als dewelke een richter uit
eenen mont en met eenparige lippen
inboesemen.
Dat bij niemant om dilicten bij een
ander geperpetreet straffen moet
dum hænæluos debeant tenre aut-
tores V. L. 22 et tote
tit. cod. ne ucor merito et
jur. vulgare.
Konnende tegelijk geen speculatie
veroorsaeken dat het apparent en
præsumptiest is dat de vrouw bewust
is geweest de goederen bij haar gebragt
gestoolen te sijn.
In jure resoluyt sijnde dat susi-
cien en præsumptien geen bewijs uyt-
leveren, waarop een richter iemant
beswaren off straffen kan.
/66/
Quippe quem reundum acta et
probate in dieare debere nei de
suspiciome aut presumtionibus aliquem damnare pos-
se certissima juris regula sit add.
L. 5 de Pæn.
Geswegen dat alle crimina van wat
natuur die mogen wesen, geensints
bij apparentien en gissingen moeten
gepresumeert, maar met specifique
consonatne getuygen klaar geprobeert
worden, Matth. de Crim. ad tit. de
probat. cap. 2 de testibus.
Ende dat gelijck ex preæmissis reets
gedemonstreert staat, het contraire
vandien uyt de consessie van de hijde-
nen in articulo et agone mortis ver-
erende genoegsaam is bewesen waar-
toe men UwEd. en Achtbaren om geene
reditie te maeken respetueuselijk
sal renvoyeren.
De citatie van het placaat op den
25 October 1723 door de Ed. Mog. Heeren
Staaten deser provintie tegens de
hijdenen geëmaneert, dicterende dat /
de ingesetenen die haar ophouden
aan den lijve sullen gestrafft worden
is soo al op den eersten ten minsten
op de tweede beclaegde niet toe-
passelijk.
Alsoo het aan deselve als een vrouws-
persoon sijnde et in keietate civili
al communione hominum gerenoveert
vrijstaat hiervan een legale ignoran-
tie te pretenderen.
Dum mubieribus jura et leges ignorare
permissum sit en ten opsighten van
den man almede kennelijck is het
axioma quod rusti citait et impe-
riata hominum parcencum at
ignohendum sit vid. passum D.D.
Blijvende extra onment dubiationis
aleam gestelt dat het decerneren
van den straff sonderlingh aan het
discreet oordeel van een omsightigh
righter om de menigvuldige omstan-
digheden, waarvan de minste als
/67/ notoir het reght doet varieren
en die wel accuraat te obedieren
staan behoort overgelaeten te wer-
den.
Ingevolge het sentiment van de
heer Voet ad tit. de et 17
in verbis providi at que circumspecti in-
dicis committendum an multipli-
cem circumstantiarum varieta-
tem quam accurate et plene
tractavit carp. in prax. crim. 2
qu. 78, 79, 80, 81, 82, 87 et 88.
Dit nu op de materie in quæstie
eens werdende overgebragt, sou het
de absurditijt selffs wesen om te sus-
tineren dat de gedetineerdens daar-
mee noyt tevoren het minste
quaat gerugt van gehoort, laat staan
dat het geringste quaat of iets onge-
rijmts soude hebben geperpetreet.
Om het coopen off vercoopen van eenige
bagatellen en geringe goederen conden
nogh te cousteren van haere bewusthijdt
dat die soude sijn gestoolen, veel /
min dat die met invasie off inbrake
van huysen geroofft en geplundert
waren, en omdat sij de hijdenen in
haar huys getolereert hebben straff-
baar soude wesen, met dieselve peen
waermede sommige van die boosdoen-
ders geëxecuteert sijn.
Als die talloose dieverijen en gewel-
dige huysbraken met openbaar gewelt
gewapenderhant en dus soo een me-
nigte van de gequalificeerste dilicten
gecommitteert en daarinne soo lange
tijdt gecontinueert hebben.
Immers soude dit gans niet overeenkomen
en quadreren met het dictatum legii
pr. L. 13 de Man. lib. as L.
jul. pec. L 22 l. de pan et L. 4
de iniend.
Quod pene dilictis correspondere debenat
dat de straffen met de misdaden moeten
sijn geproportioneert en soo veel doenlijk
is geëvenmatigt.
Off nu tussen dese eenige de minste
proportie en overeenkomst ervintelijk
/68/ en imaginabel is, weil men geerne
aan het onpartijdigh oordeel van
al de werelt en in specie aan de
deecke van UWEd. en Achtbaren eerbie-
digh overlaeten.
Hoewel het nu aan den kant van be-
claagdens plightigh waer geweest om
nae den teneur van het voorgemelte
placaat het aanlanden van die
vagebonden aan den officier te laten
weten, soo dient in opmerkingh
genomen te werden.
Dat sedert eenigen tijdt herwaarts
een groote menigte van de soogenoem-
de hijdens tot Peuren en Luiven
verkeert ende aldaar sijnde gecam-
peert geweest, de opgesetenen van
tijdt tot tijdt en bysonder in
dit jaar 1725 veel overlast hebben
aangedaan, jae, wat meer is, gewapen-
derhant in haar huysen die luyden
gedwongen om haare eeten en drinken
te geven. /
Meldens het beëedight getuygenis van
veertien consonante deposanten ad
art. 2 et 3 sub no. 5 supra.
Dermaeten dat sij sigh niet ontsien
hebben om int openbaar te divulgeren
en tot dese goddeloose drijgementen
uyt te spatten, dat sij haar huys
boven het hoofft in brant soude
steecken indien hoorden dat imant
haar over gepleeght gewelt aan den
righter beclaeghde.
Volgens de eenparige depositie onder-
leden van Cornelis Broeckhoven, Arien
Walravense en Claas Ariense ad art.
7 ibidem.
Wesende dit gespuys als ter destruc-
tie van de menschelijcke societijdt
en samenlevingh geboren, geen volck
dat het bij drijgementen laat berusten,
maar gewoon is die te volvoeren, ge-
lijk uyt de moorden overal bedreven
en de soo exclatante sententie over
/69/ eenige van die moetwilligers onlangs
hier uytgesprooken en geexecuteert we-
reltkundigh is geworden.
Tegens welcken overlast de gedetineerdens
sigh menigwerf geopposeert hebben
en droevigh geclaagt, dat sulx niet
langer soude konnen verdraegen, als uyt
de verclaeringh van den bouwmeester
Aart Jansen Sporenburgh en van
Metje, de huysvrouw van Meerten de
Groot ad art. 4 en 5 sib dict. no.
5 met meerderen is aff te nemen.
Waaromme deselve consequentelijck
alschoon geen verdere bewegingen off
publicque aanklaghten hebben gedaan
ten vollen excuseren sijn.
Als dewelcke in geen bemuurde stadt
maar ten platten lande wel een halff
uur van andere huysen gesepareert
wonende en dus in tijdt van noodt
wynigh secours te waghten hebbende,
aan de continuele insultes van die /
boosdoenders en een geduerigh
levensgevaar dan souden geëxponeert
en blootgestaan hebben.
Voet ad tit. de recept. n. 3
circa sinem sal het reets geadstru-
eerde nader bevestigen en stabilier-
ren wanneer hij segt cran pue vero
vel in universum exclusandi ve
leviter tantum pumendi qui inseri
al sine dolo malo delictum reos
aut res surreptas susceperunt
quive inviti recepurunt dum prop-
ter sclaratorum potentiani eos
negh repellene neque tradere pos-
sant.
Sed posto non antem concesso des
heeren clagers accusatien waren eens
met sufficantere bewijsen gemuni-
eert en de betightens hadden geweten
dat die goederen gestoolen waren.
So souden deselve naar de strengste
rigeur van reghten al geen hoger
/70/ straffe konnen incurrren als welc-
ke naar hedendaagse costuymen en
placcaten tegens de gemeene dieven
op de eerste dieverije is gestatueert.
Namentlijck een simpele geesselingh
sonder verders als passende het brant-
meckt teffens met geeselingh eerst
op de herhaalde en gerepeteerde dieff-
stal voor de twede reyse.
Ende de strop alsdan eerst soo wanneer
deselve voor de derde maal geperpetreert
wordt.
Docerende t'selve in der voegen de
heer Groenewegen ad no. 5 inst. de
oblig. quel exe delict nasc. en
den professor Voet ad tit. de
furt. no. 17 in verbis.
Nostris moribus fures simplicer perina-
vice virgis cædi obrepetitum ficinus
acrius virgis excoriari at stigmate
puniro tertio convictos leque ad
mortem dari solere. /
Dit nu aldus nae reghten proce-
derende soo soude het seeckerlijck de
absurditijt selve wesen dat de
gedetineerden om haere gepleegde abuysen
met die enorme straffe waartoe de con-
clusie tendeert souden punibel sijn.
Boven en behalven datter nooyt
een eenigh exempel gevonden wordt
dat imant die niet anders geperpe-
treert heeft als dieven in sijn
huys geadmitteert en goederen van
deselve geborgen te hebben met die
pæne, welcke op de dieven is gestat-
tueert kan gepleiteert worden.
Hiervan getuygenis dragende den heer
Johan Voet ad tit. de receptat
met dese doorslaande woorden
Vix exemplum pænæ ultimi suppli-
cii in furm receptatores ex-
trare.
Gelijck dese leere al wijder wordt ge-
staafft door de autoritijt van Menoch
de Arbitrare crimin. qæst 30 n. 94
et 96.
/71/
Confirmerende dat daar sooseer niet
opgestaan wordt, maar dat de sulcke
naar exigentie van saeken met minde-
re straffe gecorrigeert worden, als de-
welcke heden ten daege arbitrair dogh
geensints tot de doodt extensibel is.
Maar t'geene meergemelde heer Voet
ad tit. de subst. n. 4 en Groenewegen
ad L 1 cod. de sus qui latron. ons
hiervan suppediteren.
Geconfereert met de criminle practijcq
van Carphovius P. r. qui 87 n. 51 al-
waar bij de receptatores furcum re-
reinque furtovarum tot de coort dan
eerst verwijst soo wanneer sij de
dieven in haar stelen tegelijck
behulpsaam sijn geweest en dus
met raat en daat geadsisteert
hebben.
Want, segt hij aldaar, sodanige appro-
berende dieverije alleen, dogh hel-
pen de dieven niet, vermeynende /
oversulcx in desen eene arbitraire correctie
alleen te moeten stantgrijpen.
In confromitijt vandien hebben sche-
penen van Lijpsigh deslucke die
dieven gehuysvest, geherberght en
veel gestoolen goederen gekoght
hadden, waarvan oock eenige in den
gerighte sijn vertoont geworden, alleen
maar gebannen, gelijck daar kan
worden nagesien.
Wordende hetselve na t'getuygenis
van meergemelte Carp. n. 56 en
57 in het Ceurschependom van Saxen
en alle andere geciviliseerde re-
publiecquen en koninkrijken aldus
gepractiseert.
Ende oock bij desen gerighte in judicam
soo geobserveert ontrent de persoo-
nen van Jan van Tongeren en sijn
vrouw Anneke Bartels van Dijck.
Dewelcke niettegenstaande eenige
fameuse gaudieven opgehouden haere
/72/ goederen geborgen ende de bewae-
ringh vandien voor de heeren bor-
gemeesteren en righter wel stou-
telijck ontkent hadden, echter met
een banissement voor den tijdt
van drie jaren uyt dese stadt ende
de ampten sijn geabsolveert ge-
worden.
Blijckelijck uyt de sententie de
dat den eersten Maart 1719 die men
hier tot verdere elucidatie sub no.
10 sal hangen.
Mits al hetwelcke ende hetgeene
UwelEd. en Achtbaren goedertierenlijk
gelieven te suppleren men vertrouwt
des heeren clagers intentie en
exorbitanten eysch ad sufficientiam
juris te hebben geënerveert.
Dienvolgens nae het bensgnum ju-
dicis officum geimploreert ende
de tædieuse gevankenis die nu
voornamentlijck bij het gespuys van
soo veel geëxecuteerde boosdoenders /
een geruymen tijdt gedient heeft
aan het barmhertigh oordeel ende
de serieuse reflexie van mijne
heeren gansch demoedigh over-
gelaeten te hebben.
Concluderende dat UWEd.
an Achtbaren bij defiti-
ve sententie gelieven
te verstaan den heere
clager in sijne conclusie
te wesen niet ont-
fanckelijck, de gede-
tineerdens dienthal-
ven uyt haere de-
tentie relaxerende,
offte sooals UWEd. en
Achtbaren quovis melioro
modo sullen oordeelen
te beoren.
salvis et
implorando etc.
/73/
Voor de gedetineerdens
Copia
Alsoo men schuldigh is der waerhijd
getuygenisse te geven, bysonder daar-
toe versoght sijnde, soo ist dan
wij ondergeschreven uit naam van magistraat
en kerkenraat van de vrije heer-
lijckhijt van Goudriaan getuygen voor
de gewisse waarhijdt te sijn, dat
Arie Snoeck onder ons geweest is en
gewandelt heefft als een man niet
alleen van een onbesprooken leven,
maar selffs van een seer goede en
stightelijken wandel en in t'bysonder
dat hij niet berugt is geweest
van eenige dronkenschap, dobbelen,
off speelen, maar in tegendeel
daarvan gelijck van alle ergerlijkhe-
den vrij is geweest, sijnde den
voorn. Arien Snoeck inboorlingh van
Goudriaan en het ampt van diaken
toevertrouwt geweest, t'gunt hij
aldaar eerlijck en deugtsaam heefft
waargenomen, dienende dese onse
attestatie tot montstoppinge van
alle die hem met iets ergelijk mogte
/74/ belasten ten eynde dat hij in den
lande van Heusden nogh elders tot
meester soude konnen beroepen worden.
Gegeven tot Goudriaan den 25 November
1712 en was onderteekent
Dirk Jacobsen Boom, president,
Marten Ariens Ruybroeck, schepen tot Goudriaen.
X Dit merck is gestelt bij Bastiaan van den Wal, schepen tot Goudriaan,
Floris Cornelis de Redelijckhijt, schepen tot Goudriaan
Ary Jilissen, schepen tot Goudriaan
Cornelis Gerritse Vonk, burgemeester tot Goudriaan
L.G. Capelan Eels, ibidem
& Dit merck is gestelt bij Claas Symense Benschoep, ouderlingh tot Goudriaan
$ Dit is het merk van Zeyer den Beste, ouderlingh, selver gestelt
Pieter Janse Broer, diaken van Goudriaan
Leendert Pieterse, diaken van Goudriaan
Cornelis Pieters de Leeuw, schepen tot Goudriaan
Concordantiam attestor
S. Essenius, secretaris
/75/
Voor de gedetineerdens
Copia
Wij ondergeschreven, leeden der kerken-
raet der gemeente Jesu Christi tot Genderen,
verclaeren mits desen ter requisitie
van Arien Snoeck, dat den tijdt van
twee jaren die voornoemde als school-
meester en voorsanger in onse kerke
geweest is, hij sijn kerk en schooldienst
getrouw en iverigh heeft waargenomen
en in sijn levensgedragh sigh
als een vroom man altijdt eerlijck heefft
gedraegen, immers soo veel ons
bekent is, jae, in seecker geval
soo hij hadde willen liegen sigh voordeel
soude gedaan hebben, maar heefft die
beloffte tot sijn nadeel gewilligh
affgeslaegen, bekragtigen wij als
reden van wel wetenschap dat dit ons
tuyghschrifft magh van die waarde
sijn ter plaatse daar sulx moghte
vereyst worden, dit met onsen on-
derteykende naams schrijven. Onder stond
Gegeven t'Genderen desen 30 Novem-
ber 1725
Adrianus Vos, predicant tot Genderen en Doveren
Willem Versteegh, ouderlin tot Genderen
Gerrit Branderkorst, diaken tot Genderen,
Accordeert met sijn principael
S. Essenius, secretaris
/76/
Voor de gedetineerdens
Copia
Alsoo het custos en schoolmeester-
ampt der heerlijckhijt Vuyren is
komen te vaceren en dat sulx we-
der met een bequaem persoon behoorde
te werden voorsien, soo ist dat
die Edele Mogende Heeren Gedeputeerde
Staaten des Nijmeegsen Quartiers,
geinformeert sijnde van de bequaam-
hijt tot het voorsz. ampt en stig-
telijckhijt des levens van Adriaan
Snoeck, custos en schoolmeester tot
Genderen, tot dat vacante custos en
schoolmeestersampt van Vueren
hebben aangestelt, gelijck sijn doende
bij desen, denselven Adriaan Snoeck
voornoemt, willende hiermeede
dat denselven daarvoor bij den
kerkenraat en gemeente werde
erkent en gehouden, in waarhijts-
oirkonde is het secreet zegel der
stadt Nijmeegen insaeke des Quar-
tiers gebruyckelijck hieronderop
gedruckt en dese door den secretaris
geteeckent. Gegeven ter camere
binnen Nijmegen den 15 November
/77/ 1714. Onder stond: Ter ordonnantie
des Heeren Gedputeerde voornoemt,
was nevens een zegel opt spatium gedruckt in een
roode ouwel, onderteeckent
M.L. Lingendonck.
Collata concordat
S. Essenius, secretaris
/78/
Voor de gedetineerdens
Copia
Wij ondergeschreven kerkenraeden van de
ambagtsheerlijckheyt Vuren in Tieler-
weert, attesteren ter requisitie van
Arien Jansen Snoeck, voor soo veel
ons bekent is, dat voornoemde Snoeck den
tijdt van elff a twaelff jaren alhier
schoolmeester en voorsanger in de
kerck is geweest, geduerende welcke
tijdt hij gemelte Snoeck na behoren
sijn dienst wel heefft waargenomen
en sijn gedragh van leven altijdt
is geweest als men van een goet
inwoonder en publiecq man soude
konnen requireren, geve hetselve
voor reden van wetenschap. Actum Vuren
den 27 October 1725. was onder-
teeckent
Jan Jacobse als oduerlin
Heymen Teunisse als ouderlin
X Dit hantmerck stelt Aart Jansen in mijn present
Meerten de Groot
Teunis Geurt de Koc
& Dit merk stelt Jan Geertse van Stigt mij present
Meerten de Groot
Andreas Dine
Concordantiam attestor
S. Essenius, secretaris
/79/
Voor de gedetineerdens hierinne vermelt
Extract uyt het
signaat van
Tuyl d'anno 1725.
Interrogatoria
off vraagstucken
omme daarop ter
gerigtelijker in-
stantie van Arien
Snoeck, school-
meester en custos
tot Vuren en sijn
vrouw Aaltje Arien-
se, beyde althans
gedetineert bin-
nen Bommel,
onder eeden te horen
en examineren
1. Jan de Bruyn,
/80/ scholtus
2. Aart Jansen
Sporenburg, buurmeester
3. Metje, huysvrouw
Meerten de Groot
4. Cornelis Broekhoven
5. Johannes Sporenburg
6. Frans Peterse
7. Peter van Diest
8. Folkert Jansen
9. Teunis de Cocq
10. Jan Gerritse van
der Stigt
11. Willem Muylenburg
12. Cornelis Willemse,
alle tot Vuren woon-
achtigh
13. Arien Walravense
14. Sijn soon Claas Ariense,
wonende tot Leuven /
1. Deponenten en ouderdom
Alle van compotenten ouderdom
2. Alle deponenten te vragen
of eneigen tijd herwaarts
een grote menigte van de so-
genaamde hijdens tot Vuren
en Leuven hebben verkeert
en aldaar sijn gecampeert
geweest.
Alle de deponenten ver-
klaren als in den text.
3. Off deponenten /81/ niet weten
dat voorn. hijdenen van tijd tot
tijd en bysonder in dit jaar
1725 de opgesetenen van
Vuren en Leuven veel
overlast hebben gedaan
en gewapent zijnde ge-
dwongen haar eten en
drincken te geven en off
sulks ten huyse van haer
deponenten niet verschijde
malen is voorgevallen.
Deponenten affirmant ut
in textu. /
4. Tweden deponent te vraegen
of enige weecken voordat de
hijdenen tot Bommel gedetineert
sijn geworden geleden is komen
gaan voorbij het huys van
requiranten en stilstaande ge-
hoort en gesien datter hijdenen
bij requiranten in huys waren
en onder anderen den hijden
Coyman bij sig hebbende een
snaphaan en twee
/82/ pistolen, makende
een groot geraas,
doende veel drijge-
menten en of re-
quiranten haar
daar niet tegen
stelde, willende
de hijdenen uyt
haar huys hebben.
Twede deponent verclaert
de hijdenen int huys van
requiranten niet gesien
maar wel ene distantie
vandaar, en dat deselve
gewapent waren, edog den
hijden Coyman met dien
naam niet gekent te
hebbe, en van den requirant /
Arien Snoeck alsdoen ge-
hoort, dat sij hijdenen
ten sijnen huyse een groot
geraas gemaakt en veel
drijgementen gedaan
hadden, en dat requirant
vorders aan hem depo-
nent had gesegt, dat sig
daartegen gesteld had
en sulks niet langer sou
konne verdragen.
5. Eerste en derde
deponenten te
vraegen of Arien
Snoeck korten
tijd voordat de
hijdenen gevangen
sijn aan eerste depo-
nent en verscheyde malen
/83/ aan derde deponen-
te geklaagt heeft
dat groten over-
last van de hijde-
nen leet, seggende,
indien sulks langer
duurt, dan sal ik
het dorp moeten
uyttrecken en
nogh moeten gaen
bedelen.
Eerste deponent ignorat.
Derde deponent verclaert
het gevraagde dus gepas-
seert te zijn en dat de
hijdenen hem hadden
gedrijgt doot te schieten, /
uytgesondert dat Snoeck
aan haar derde deponente
niet heeft verhaalt dat
indien het langer duur-
de, hij Snoeck uyt het
dorp sou moeten trecken
en gaan bedelen.
6. Alle deponenten
te vragen of sij
requiranten al-
tijd niet gekent
hebben voor eer-
lijcke luyden,
en van onbespro-
ke gedragh en of eer-
ste requirant elf
jaren aan den
anderen sijnen
dienst als schoolmeester
/84/ en custos niet wel
en na behoren heeft
waargenomen.
Alle deponenten vercla-
ren dat requiranten niet
anders dan voor eerlijke
lieden ende van een onbe-
sproken gedrag gekent heb-
ben, en de eerste deponent
niet geweten, dat oyt hij-
denen ten huyse van
requiranten verkeert heb-
ben dan na derselver
detentie binnen Boemel.
7. 4de, 13de en 14de depo-
nenten te vragen
of de hijdenen haer
niet dikwils ge-
drijgt hebben, dat
sij haar huys /
boven 't hooft in
brand souden steeken
indien se hoorden
dat iemand haer
over gepleegt ge-
weld aan den
rigter aanklaagde.
Vierde, dar-
tiende en veertiende
deponenten affirmant
ut in textu.
Coram geauthoriseert rig-
ter en schepenen on-
dergeschreven.
Compareerden de deponenten
int hooft dese vermelt
/85/ ende juraverunt solem niter
act. den 30 November 1725.
Was ondertekent
G. v. Minninghen
A. van Lith
In fidem ex-
tracti
Joh. van Lith secretaris
/86/
Voor de gedetineerdens
Den landbode in Tielreweert sal namens
Arien Snoeck en sijn vrouw Aeltje Ariens
sigh vervoegen aan ende bij Teuntje van
Diest, wonende tot Vuiren, bij het huys
van insinuante en deselve affvragen
off eenigen tijdt geleden niet pre-
sent is geweest ten huyse van insinuante
en gesien dat den hijden Coyman met
nogh twee andere hijdens, voorsien met
een snaphaan en pistolen, van achteren
in het huys van requiranten quamen,
off Cooyman aan eerste insinuant niet
vroegh om sijn schoen te willen lap-
pen, en off insinuant sulx niet wijger-
de, off Coyman daarop met veel drij-
gementen insinuant niet dwongh de
schoenen te lappen en sal den landsbo-
de vragen, hoe out geinsinueerden is.
Ick, ondergeschreven lantbode in Tielreweert hebben dit voorstaan-
de geinsinueert en afgevraagt aan Teuntje van Diest,
die tot antwoort gaff, dat sij aan den dijck van het
agterhuys voor eenige tijt van den schoolmeester stont
en dat twee heydens of schelmme, niet wetende haar
namen, aan de agterdeur van den meester stonden,
dien daar groote ruusi en questi met den meester had-
den, en een grote knuppel of stok in haar hand en seyde,
komt maar op den dijck, dan sulle wij u slaan
dat gij genog sult hebben, en den meester seyde dat
sij de knuppel af soude leggen, dan sou hij met haar
op den dijck gaan, en seyde meteen gijlij bent schelm-
me, ik sal u aan den rigter beklagen, dit heeft mijn
de voorn. vrou geseyt en is out in de seventigh jaar.
Actum den 29 November 1725.
W. Palmers
G. Ouweneel - 28 apr 2023 - 08:34
Bedankt @G.Ouweneel!
Kaj Metz - 28 apr 2023 - 12:35
De auteur van het eerste bijdrage in dit bericht heeft aangegeven dat de vraag is beantwoord of het probleem is opgelost.
Om reacties (en nieuwe onderwerpen) te plaatsen op het Stamboom Forum dient u eerst in te loggen! Nog geen lid? Registratie is gratis en snel!
Bedankt, uw melding is verstuurd aan de moderators.