Tegenwoordig mag je je ingenieur noemen na een WO (ir.) of HBO (ing) opleiding.
Vroeger was dat anders. Volgens het historisch woordenboek:
znw. m. (uitspr., t.w. in N.-Ndl., met Fransche g of geheel op Nederlandsche wijze). Ontleend aan fra. ingénieur. Oorspronkelijk een bedenker en maker van krijgsgevaarten (mnl. engiene(n), ingiene(n): zie bij INGIEN, 5), en vervolgens, bij uitbreiding, een ontwerper en aanlegger van militaire werken (zie de bet. 1). Het woord staat natuurlijk wel in verband met lat. ingenium, evenwel niet in den zin van geest of vernuft — gelijk hooft meende, die voor ingenieur het bekende purisme vernufteling heeft bedacht (zie b.v. N. H. 467 en 855) —, doch in eene niet-classieke beteekenis, namelijk die van kunstig bedacht werktuig (zie het reeds genoemde art. INGIEN en verg. het gezegde bij genie, 2de art., Dl. IV, 1536). Tot hiertoe het vroegst, is het woord aangetroffen in den vorm engienieer bij kil. 844 a[1777].
+1. Bij het krijgswezen (het oudste gebruik).
+2. Bij uitbreiding, in toepassing op wetenschappelijk gevormde technici voor den openbaren burgerlijken dienst of voor de verschillende takken van de bijzondere nijverheid.
Mijns inziens kan dus gewoon een beroep in de techniek bedoeld zijn zonder een specifieke schoolopleiding daartoe gevolgd te hebben.